Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-08006

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 16 november 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 25 mei 2022

Overdracht advies aan UHT: 28 augustus 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde], namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de op 16 november 2021 door UHT genomen beschikking (kenmerk: UHT-DC I), waarbij aan belanghebbende over de toeslagjaren 2005, 2007, 2008, 2009 en 2018 een definitief compensatiebedrag ad € 36.623 is toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen 49, 49b, en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stcrt. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen ,die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het vorenstaande worden de bestreden compensatiebeschikking geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van de KOT. In het kader van de herbeoordeling heeft UHT gekeken naar de toeslagjaren 2005, 2007, 2008, 2009 en 2018.
  • Bij beschikking van 16 november 2021 heeft UHT belanghebbende over de toeslagjaren 2005, 2007, 2008, 2009 en 2018 een definitief compensatiebedrag
    ad € 36.623 toegekend in verband met institutionele vooringenomenheid.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 20 mei 2022, ingekomen op 25 mei 2022, tegen
    de beschikking van 16 november 2021 een bezwaarschrift ingediend.
  • Op 25 januari 2023 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
  • Gemachtigde heeft op 11 juli 2023 een aanvullend bezwaarschrift ingediend. UHT
    heeft daar bij aanvullende schriftelijke reactie van 12 juli 2023 op gereageerd.
  • Gemachtigde heeft op 11 juli 2023 zonder opgaaf van redenen verzocht om digitaal te kunnen deelnemen aan een op 12 juli 2023 geplande hoorzitting. De Commissie heeft het verzoek niet ingewilligd, waarop gemachtigde heeft laten weten van een fysieke hoorzitting of te willen zien.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaarschrift behandeld in haar vergadering van 12 juli 2023.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Het staat belanghebbende vrij over 2006 een herbeoordeling aan te vragen

Belanghebbende voert aan dat UHT ten onrechte heeft verzuimd om het toeslagjaar 2006 in de herbeoordeling te betrekken. Uit de voorhanden stukken kan de Commissie niet opmaken dat belanghebbende om herbeoordeling van dat jaar heeft gevraagd. UHT stelt zich op het standpunt dat over het toeslagjaar 2006 geen KOT is aangevraagd en heeft ter onderbouwing hiervan een SAS-overzicht (productie 51) overgelegd.

De Commissie komt niet toe aan beantwoording van de vraag of belanghebbende over
2006 inderdaad geen recht heeft op compensatie. Nu er geen tot herbeoordeling
strekkend verzoek lag met betrekking tot het toeslagjaar 2006 en er ook geen
herbeoordeling heeft plaatsgevonden, valt de beoordeling van dit toeslagjaar buiten het bereik van deze bezwaarprocedure.

De Commissie adviseert belanghebbende, indien de hierboven genoemde bevindingen van UHT volgens haar onjuist zijn, alsnog en tijdig (voor 1 januari 2024) een verzoek tot herbeoordeling van het toeslagjaar 2006 bij UHT in te dienen.

In 2008 is bij de laatst vastgestelde beschikking KOT uitgegaan van het juiste bedrag

Ingevolge artikel 2.3 lid 1 onderdeel b Wht wordt het compensatiebedrag over een
vermindering of niet-toekenning in een toeslagjaar verminderd met het bedrag aan KOT dat alsnog over dat toeslagjaar is toegekend, maar niet verder dan tot nihil.

Naar de Commissie aanneemt voert belanghebbende aan dat UHT bij de compensatie
over het toeslagjaar 2008 onder d) is uitgegaan van een te laag bedrag. UHT heeft in
haar schriftelijke reactie uitgelegd dat zij het bedrag onder d) heeft gemaximeerd tot het bedrag aan KOT voor het onderzoek, omdat dit anders zou leiden tot een vermindering van het compensatiebedrag. Deze handelswijze komt de Commissie juist voor.

UHT heeft over het toeslagjaar 2009 het juiste bedrag aan invorderingskosten vergoed

Ingevolge artikel 2.3 lid 5 Wht worden bij de compensatie tevens de kosten vergoed, die door de Belastingdienst/Toeslagen in rekening zijn gebracht en zijn betaald voor
invorderingshandelingen in verband met het terugvorderen of niet-toekennen van KOT over het betrokken toeslagjaar.

Belanghebbende had bij de aanvulling van haar bezwaargronden nog aangegeven dat UHT ten onrechte de aanmaningskosten van 13 januari 2017 en kosten dwangbevel van 3 februari 2017 over het toeslagjaar 2009 niet zou hebben vergoed.

Uit het LIC-overzicht over het jaar 2009 (productie 55) volgt dat deze posten op 23
augustus 2021 administratief zijn verwijderd en niet door belanghebbende zijn betaald. De Commissie acht dit bezwaaronderdeel dan ook ongegrond.

UHT is voor de 'rente gemiste KOT' uitgegaan van de onjuiste einddatum

Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht dient het bij compensatie te vergoeden bedrag aan rente over gemiste KOT te worden berekend over het teruggevorderde of niet-toegekende bedrag aan KOT over het betrokken toeslagjaar. De einddatum voor deze
renteberekening ligt daarbij op de datum van de definitieve compensatiebeschikking.

UHT constateert bij haar schriftelijke reactie dat bij de definitieve compensatiebeschikking van 16 november 2021 ten onrechte niet is uitgegaan van de
datum van deze beschikking, maar van een eerder gelegen datum.

Deze redenering komt de Commissie juist voor, en zij adviseert UHT in het verlengde
hiervan het bezwaar van belanghebbende deels gegrond te verklaren.

Immateriële schade tot het moment van de beslissing op bezwaar

De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een
vergoeding is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de
belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is
berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.

De Commissie meent dat het bezwaar deels gegrond is. In een dergelijke situatie is UHT, naar de Commissie begrijpt, voornemens als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar te hanteren. De Commissie ziet daarom aanleiding UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade van belanghebbende te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar.

Voor aanvullende/werkelijke schade naar CWS

Belanghebbende heeft verder aangegeven dat zij (gevolg-)schade heeft geleden, welke
niet door de bestreden beschikking is gedekt. De Commissie kan daar in deze procedure, die ziet op de toekenning van standaardvergoedingen, niet nader op ingaan.

Het staat belanghebbende vrij een verzoek tot vergoeding van werkelijke schade in te
dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Dit CWS-advies is vervolgens leidend bij het door UHT te nemen van een besluit met betrekking tot aanvullende compensatie.

Proceskostenvergoeding

Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is en het advies is om het primaire besluit te herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor
vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van één procespunt (bezwaarschrift) met een
wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste
vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar deels gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen;
  • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de
    beslissing op bezwaar;
  • de rentevergoeding voor gemiste KOT te berekenen tot de datum van de
    beslissing op bezwaar;
  • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag
    aan te passen;
  • een proceskostenvergoeding voor de onderhavige procedure toe te kennen van
    één procespunt tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter