BAC 2022-07814
Publicatiedatum 01-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 25 mei 2022 met als kenmerk UHT-DC-I
Ontvangst bezwaarschrift: 20 juni 2022
Hoorzitting: 22 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 18 december 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en de beschikking van 25 mei 2022 (UHT-DC-I) te herroepen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking van 25 mei 2022 betreffende de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) (UHT-DC I).
Aan belanghebbende is compensatie op grond van de Wht toegekend omdat er bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende voor berekeningsjaren 2009 tot en met 2014 fouten zijn gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-) zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 7 september 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor de hiervoor genoemde jaren een compensatie toegekend. De compensatieregeling is vervallen per 2 februari 2023 met terugwerkende kracht tot en met 5 november 2022.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven op grond van de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 25 mei 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2008 tot en met 2014.
- De Commissie van Wijzen heeft in haar advies van 25 november 2021 geoordeeld dat jegens belanghebbende over 2008 geen sprake is van vooringenomen handelen en dat er ook geen reden is voor een hardheidscompensatie.
- Bij beschikking van 25 mei 2022 (UHT-DC-I) is de definitieve compensatie voor berekeningsjaren 2009 tot en met 2014 vastgesteld op € 49.922,-.
- Bij brief van 13 juni 2022, ontvangen op 20 juni 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 25 mei 2022 (UHT-DC-I).
- UHT heeft op 27 februari 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 22 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Op de zaak betrekking hebbende gegevens
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift aangevoerd dat zij vanwege het ontbreken van de op de zaak betrekking hebbende gegevens de totstandkoming van de compensatiebedragen niet kan beoordelen. Nadat het dossier en de schriftelijke reactie aan belanghebbende zijn verstrekt, heeft belanghebbende gelegenheid gehad om de ontvangen gegevens te beoordelen en de gronden van haar bezwaar aan te vullen. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.
2009 compensatieberekening component g
Belanghebbende voert aan dat bij component g van de berekening ten onrechte een bedrag van € 2.340,- wordt afgetrokken. Deze vordering is geheel terugbetaald door de bewindvoerder, aldus belanghebbende. In haar schriftelijke reactie zet UHT uiteen dat uit het LIC-overzicht blijkt dat een bedrag van € 2.586,- is teruggevorderd van belanghebbende. Van dit bedrag is een bedrag van € 245,52 betaald (slotuitdeling WSNP). Hierdoor heeft belanghebbende een bedrag van € 2.340,- niet terugbetaald.
Dit bedrag is wegens de Toeslagenaffaire geheel kwijtgescholden. Om deze reden is het bedrag in mindering gebracht op de toegekende compensatie. De Commissie overweegt dat het standpunt van UHT begrijpelijk is en volgt uit de aan de Commissie bekende gegevens. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.
2010 compensatieberekening componenten a en f
Belanghebbende voert aan dat bij component a van de berekening een bedrag van € 6.364,- wordt vermeld, terwijl bij component f een bedrag ad € 6.374,- wordt afgetrokken. In haar verweerschrift licht UHT toe dat uit het overzicht van beschikkingen (productie 25) en een brief van 26 oktober 2011 (productie 27) strekkende tot terugvordering van ontvangen KOT blijkt dat de laatste beschikking voor het neerwaartse correctiebesluit de beschikking van 4 december 2009 ad € 6.364,- is (productie 22). Hieruit volgt volgens UHT dat deze beschikking de laatste beschikking is voor het neerwaartse correctiebesluit.
Belanghebbende voert verder aan dat bij component f van de berekening ten onrechte een bedrag ad € 6.374,- wordt afgetrokken. In haar verweerschrift licht UHT toe dat de laatst vastgestelde beschikking KOT van 15 januari 2013 een bedrag van € 6.637,- betreft. Dit betreft een opwaartse correctie. Het verschil tussen deze laatst vastgestelde beschikking en het bedrag onder component b ad € 0,- mag niet hoger zijn dan het bedrag dat opgenomen is onder component e ad € 6.364.-. Aan belanghebbende is een rente van € 10,- vergoed. (productie 23 en 24), Dit komt neer op een totaalbedrag van € 6.374,- aldus UHT.
De Commissie overweegt als volgt. Uit de aan de Commissie bekende gegevens volgt dat de laatst vastgestelde beschikking KOT van 15 januari 2013 een bedrag van € 6.637,- bedraagt en niet € 6.374,- zoals UHT stelt (productie 24 en 25). Het verschil tussen € 6.637,- en het bedrag onder component b ad € 0,- is hoger dan het onder component e opgenomen bedrag ad € 6.364.-. De Commissie overweegt dat het standpunt van UHT niet begrijpelijk is. Het besluit is op dit onderdeel niet deugdelijk gemotiveerd. De Commissie overweegt dat UHT haar besluit nader dient te motiveren en het aan de hand van deze motivatie bij f op te nemen bedrag (zo nodig) wijzigt. De Commissie acht het bezwaar op dit onderdeel gegrond.
2011 compensatieberekening componenten b en f
Belanghebbende voert aan dat het bedrag bij component b van de berekening € 6.014,- behoort te zijn. In haar verweerschrift licht UHT toe dat het in de compensatieberekening bij component b vermelde bedrag van € 4.310,- is gebaseerd op het neerwaartse correctiebesluit van 17 november 2011 (productie 29). De Commissie overweegt dat dit standpunt van UHT begrijpelijk is en volgt uit de aan de Commissie bekende gegevens.
Belanghebbende voert verder aan dat het bedrag bij letter f van de berekening nihil dient te zijn. In haar verweerschrift licht UHT het in de compensatieberekening bij letter f vermelde bedrag als volgt toe. Bij de laatst vastgestelde beschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 6.783,- toegekend (productie 34). Dit betreft een opwaartse correctie. Het verschil tussen dit bedrag en het bedrag onder component b ad € 4.310,- bedraagt € 2.473,-. Omdat belanghebbende uiteindelijk een bedrag van € 1.704,- heeft moeten terugbetalen, is ook het bedrag onder component f beperkt tot € 1.704,- aldus UHT.
De Commissie overweegt als volgt. Deze uitleg komt niet overeen met de uitleg bij de toelichting op de compensatieberekening. In deze uitleg wordt vermeld dat het bedrag van component f het verschil is tussen het bedrag bij punt b en de laatst vastgestelde beschikking KOT. Het bij f opgenomen bedrag is bovendien lager dan het door UHT vastgestelde verschil van € 2.473,-. De door UHT vermelde gegevens bieden onvoldoende grondslag voor het genomen besluit. Het besluit is op dit onderdeel niet deugdelijk gemotiveerd. De Commissie overweegt dat UHT haar besluit nader dient te motiveren en het aan de hand van deze motivatie bij f op te nemen bedrag (zo nodig) wijzigt. De Commissie acht het bezwaar op dit onderdeel gegrond.
2014 compensatieberekening letters g en n
Belanghebbende voert aan dat zij niet begrijpt op welke wijze het bedrag ad € 37,- bij letter g van de berekening is berekend. In haar verweerschrift licht UHT het in de compensatieberekening bij letter g vermelde bedrag als volgt toe. Uit het LIC-overzicht (productie 50) blijkt dat dat er een bedrag van € 37,- is kwijtgescholden. Dit bedrag is om deze reden in mindering gebracht. De Commissie overweegt dat het standpunt van UHT begrijpelijk is en volgt uit de aan de Commissie bekende gegevens. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.
Belanghebbende voert verder aan dat de begindatum en de einddatum van de immateriële schadevergoeding onjuist zijn en 26 oktober 2011, respectievelijk 25 mei 2022 dient te zijn. In haar verweerschrift licht UHT toe dat de begindatum op 26 oktober 2011 is vastgesteld. Dit is de eerste (administratieve) correctie in verband met de vooringenomenheid (productie 27). Als einddatum van de immateriële schadevergoeding is 7 april 2022 gehanteerd, terwijl de compensatiebeschikking dateert van 25 mei 2022. De gehanteerde einddatum is onjuist, aldus UHT. De Commissie overweegt dat de door UHT vermelde gegevens onvoldoende grondslag bieden voor het genomen besluit. Het besluit is niet deugdelijk gemotiveerd. De Commissie acht het bezwaar op dit onderdeel gegrond. Aanvullend merkt de Commissie op dat de hoogte van de door UHT vastgestelde immateriële schade hierdoor ook wijzigt omdat belanghebbende recht heeft op een aanvullende vergoeding van € 500,- voor een half jaar. De Commissie overweegt dat de termijn van de aanvullende vergoeding doorloopt tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
Deze gedeeltelijke gegrondverklaring heeft tot gevolg dat component o (rentevergoeding over gemiste KOT) overeenkomstig de uitlating door UHT op de hoorzitting en component p (aanvullende vergoeding 1% subtotaal) van de compensatieberekening eveneens wijzigen.
Aanpassingen in het compensatiebedrag en verbod van reformatio in peius
Het uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voortvloeiende verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt, dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 17 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3377) heeft deze rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling.
Het gaat er aldus de CRvB om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene. Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar de voor 2010 en 2011 in de compensatieberekening bij letter f op te nemen bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, merkt de Commissie op dat deze enkele omstandigheid niet zonder meer leidt tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius. Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze nog uit te voeren herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie geraakt vergeleken met de definitieve beschikking van 25 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I, waartegen het bezwaar is gericht. De Commissie adviseert UHT dan ook om in de beschikking op bezwaar uit te gaan van de voor belanghebbende meest gunstige uitkomst (vgl. het advies van de Commissie van 1 september 2023, BAC 2022-06014).
Zorgvuldigheidsbeginsel
Met inachtneming van de inhoud van de schriftelijke reactie en het door UHT op de hoorzitting gestelde overweegt de Commissie dat UHT haar besluit zorgvuldig heeft voorbereid.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie (deels) gegrond is, en de Commissie adviseert tot herroeping van het aangevallen besluit, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen (wegingsfactor twee).
Conclusie
Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond te verklaren;
- de beschikking van 25 mei 2022 (UHT-DC-I) te herroepen;
- in haar beslissing op bezwaar nader te motiveren waarop zij het voor 2010 in de compensatieberekening bij letter f op te nemen bedrag baseert en het bedrag aan de hand van deze motivatie (zo nodig) te wijzigen;
- in haar beslissing op bezwaar nader te motiveren waarop zij het voor 2011 in de compensatieberekening bij letter f op te nemen bedrag baseert en het bedrag aan de hand van deze motivatie (zo nodig) te wijzigen;
- in haar beslissing op bezwaar een aanvullende vergoeding van € 500,- voor immateriële schade toe te kennen aan belanghebbende;
- en alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies en daarbij de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade en van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
- het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te vergelijken met het resultaat van de nieuwe compensatieberekening in de beslissing op bezwaar en in de beschikking op bezwaar uit te gaan van de voor belanghebbende meest gunstige uitkomst;
- een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor twee.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter