Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-07775

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 28 april 2022 met kenmerk UHT-DC-I, 28 april 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, 28 april 2022 met kenmerk UHT-DH5 A en 28 april 2022 met kenmerk UHT-O OGS B

Ontvangst bezwaarschrift: 9 juni 2022

Overdracht advies aan UHT: 14 september 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door (hierna: gemachtigde) namens (hierna:belanghebbende) ingediende bezwaarschriften, zijn gericht tegen de hierboven vermelde door UHT genomen beschikkingen van 28 april 2022.

  • Definitieve beschikking compensatie KOT 2013 (UHT-DC-I);
  • Definitieve beschikking afwijzing compensatie KOT 2014 (UHT-DC-I-A);
  • Beschikking herbeoordeling KOT 2014 (UHT-DH5 A);
  • Definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld (hierna:O/GS) (UHT-O
    OGS B).

Deze beschikkingen zijn gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij
Besluit uitbreiding Catshuisregeling KOT van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie
toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden.

Gelet op 8.6 en artikel 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen van 28 april 2022
geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 8 februari 2021 een telefonisch verzoek om een herbeoordeling gedaan voor de toeslagjaren 2013 en 2014.
  • Bij beschikking van 30 april 2021 heeft UHT aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat zij in aanmerking komt voor € 30.000 op grond van de
  • Catshuisregeling, maar dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
  • UHT heeft een herbeoordeling uitgevoerd over de jaren 2013 en 2014. Ten aanzien van de vraag naar institutionele vooringenomenheid is advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen. Op 11 april 2022 heeft de CvW haar oordeel aan UHT toegestuurd. De CvW is van oordeel dat UHT zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn voor het toeslagjaar 2014.
  • Bij beschikking van 28 april 2022 heeft UHT beslist dat belanghebbende rechtheeft op een compensatiebedrag van € 21.149 voor toeslagjaar 2013.
  • Bij beschikking van 28 april 2022 heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een compensatiebedrag voor 2014.
  • Bij beschikking van 28 april 2022 heeft UHT beslist dat belanghebbende recht heeft op een Opzet / Grove Schuld (hierna: O/GS) -tegemoetkoming voor 2014. Aangezien de O/GS-tegemoetkoming lager uitvalt dan de reeds toegekende € 30.000, is er geen extra bedrag uitbetaald.
  • Belanghebbende heeft op 9 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen voornoemde beschikkingen.
  • Op 28 november 2022 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank vanwege het uitblijven van een beslissing op de bezwaren.
  • Op 29 december 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargrondenvan belanghebbende.
  • Op verzoek van belanghebbende is een hoorzitting achterwege gebleven.

Ontvankelijkheid

Het is niet in geschil dat de bezwaren ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Het bezwaar gericht tegen de definitieve beschikking compensatie over toeslagjaar 2013

Belanghebbende stelt dat de definitieve compensatiebeschikking over toeslagjaar 2013 onzorgvuldig is gemotiveerd. Er is onvoldoende door UHT toegelicht hoe het compensatiebedrag is berekend. Daar komt bij dat belanghebbende niet beschikt over de onderliggende stukken.

De Commissie stelt vast dat ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschot beschikkingen en definitieve beschikkingen.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
zorgvuldigheid van het besluit en van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek.
Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van het schriftelijke verweer, de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en de overige producties de compensatieberekening over toeslagjaar 2013 en het bestreden besluit voldoende zijn onderbouwd. Op dit punt adviseert de Commissie het bezwaar ongegrond te verklaren.

De bezwaren gericht tegen de afwijzing van compensatie in toeslagjaar 2014

Belanghebbende stelt dat zij niet begrijpt waarom zij alleen afwijzende beschikkingen
heeft gekregen voor toeslagjaar 2014. Zij heeft namelijk om een herbeoordeling verzocht van de gehele periode waarin zij KOT heeft ontvangen.

De Commissie overweegt dat uit de beschikbare gegevens blijkt dat de
beoordelingsperiode alleen ziet op de jaren 2013 en 2014. Voor beide jaren heeft
belanghebbende een beschikking ontvangen. Ook staat in het beoordelingsformulier dat belanghebbende bij haar persoonlijk zaakbehandelaar heeft aangegeven dat de jaren 2011 en 2012 goed zijn verlopen. De KOT werd rechtstreeks aan de
kinderopvanginstelling betaald en de eigen bijdrage door de gemeente. Voor zover
belanghebbende met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 een aanvraag voor een
herstelmaatregel wenst, wijst de Commissie erop dat zij hiervoor tot 1 januari 2024 een nieuwe aanvraag kan indienen (artikel 6.1. lid 1 Wht).

Belanghebbende voert tevens aan dat zij niet begrijpt dat zij twee beschikkingen heeft
ontvangen voor dit toeslagjaar. Daarnaast is zij het er niet mee eens dat zij niet voor
2014 wordt gecompenseerd. Dat de uitbetaalde KOT terecht was teruggevorderd, omdat belanghebbende op 8 mei 2014 telefonisch heeft doorgegeven per 1 januari 2014 geen KOT meer te willen ontvangen, is, aldus gemachtigde, te kort door de bocht. UHT is eraan voorbijgegaan aan dat deze stopzetting was ingegeven door het vooringenomen handelen van B/T jegens belanghebbende in 2013. Verder is volgens belanghebbende onbeantwoord gebleven of zij recht had op de teruggevorderde KOT over 2014, indien zij deze niet door toedoen van B/T had stopgezet.

Allereerst stelt de Commissie vast dat UHT in haar schriftelijke reactie van 29 december 2022 heeft uitgelegd dat vanwege technisch-administratieve redenen
tweemaal een beschikking inzake toeslagjaar 2014 aan belanghebbende is gestuurd. De beschikking met kenmerk UHT-DC-I A heeft betrekking op de afwijzing van de toepassing van de compensatieregeling en de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A gaat over de hardheidsregeling. De Commissie acht dit punt voldoende toegelicht.
Voorts overweegt de Commissie dat UHT in haar afwijzende beschikking van 28 april
2022 gemotiveerd heeft aangegeven waarom belanghebbende voor het toeslagjaar 2014 geen aanspraak op compensatie heeft. Hierbij is het advies van de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) gevolgd. Hierin oordeelt CvW dat over het jaar 2014 geen sprake is geweest van vooringenomenheid dan wel hardheid.

De Commissie stelt vast dat de CvW voldoende heeft onderbouwd dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de controles over het toeslagjaar 2014 niet in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Voor dit jaar heeft belanghebbende op 8 mei 2014 de KOT stopgezet per 1 januari 2014 en heeft de Belastingdienst/Toeslagen het reeds verstrekte voorschot terecht teruggevorderd van belanghebbende. Van institutioneel vooringenomen handelen acht UHT voor dit jaar geen sprake. Nu het advies van CvW navolgbaar is en zorgvuldig tot stand is gekomen, is de Commissie van oordeel dat UHT zich heeft mogen baseren op dit advies.

De Commissie gaat op grond van de aan haar ter beschikking staande gegevens ervan
uit dat belanghebbende op 8 mei 2014 de KOT heeft stopgezet per 1 januari 2014
(productie 22a). De nihilbeschikking van 21 juni 2014 (productie 23) die hierna volgde
betrof daarom een reguliere neerwaartse correctie. Ten aanzien van de stopzetting van
de KOT op 8 mei 2014, is naar het oordeel van de Commissie niet aannemelijk geworden dat dit is gebeurd vanwege het vooringenomen handelen van B/T jegens belanghebbende over toeslagjaar 2013. De controle van de gegevens over 2013 en 2014 begon op 28 april 2014 middels een brief BTSL-04 KOT met uitvraag naar contracten, facturen, jaaropgaaf en re-integratie traject.

Uit de jaaropgaaf over 2014 blijkt dat belanghebbende alleen de maand januari 2014
heeft afgenomen. Uit het overzicht van het LIC blijkt dat de KOT vanaf februari 2014 niet meer aan de kinderdagopvang werd betaald, maar rechtstreeks aan belanghebbende. De beschikking (T.36.0251) tot terugbetaling van de KOT 2013 dateert van 10 april 2015 (zie LIC overzicht 2013).

Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van schade bij belanghebbende wegens vooringenomen handelen dan wel hardheid. Nu belanghebbende geen aanspraak op compensatie heeft op grond van artikel 2.1. lid 1 Wht adviseert de Commissie UHT om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

O/GS-tegemoetkoming over toeslagjaar 2014

Belanghebbende stelt dat de beschikking over de O/GS-tegemoetkoming ondeugdelijk is gemotiveerd. Het klopt niet dat de uitbetaling van de O/GS tegemoetkoming over 2014 achterwege blijft, omdat deze lager is dan de reeds toegekende € 30.000. Dit verhoudt zich niet tot het bepaalde in artikel 49c, tweede lid, van de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) inhoudende dat belanghebbende alleen geen recht zou hebben op een O/GS tegemoetkoming, indien zij recht heeft op een compensatie over hetzelfde berekeningsjaar. Belanghebbende is niet gecompenseerd over 2014.

Gelet op hetgeen in de schriftelijke reactie van UHT naar voren is gebracht stelt de
Commissie vast dat partijen het erover eens zijn dat belanghebbende recht heeft op een O/GS-tegemoetkoming, omdat zij in 2014 geen persoonlijke betalingsregeling kreeg aangeboden. De Commissie overweegt dat UHT voldoende duidelijk heeft uitgelegd hoe de O/GS tegemoetkoming is verrekend. Aan belanghebbende was op 30 april 2021 al € 30.000 toegekend. Het uiteindelijke definitieve compensatiebedrag is vastgesteld op € 21.149. Wanneer de aanvulling op grond van de Catshuisregeling (in dit geval € 8.851) hoger is dan de O/GS-tegemoetkoming (€ 7.207), dan volgt geen aanvullende betaling, omdat het totaalbedrag lager is dan € 30.000. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Conclusie

Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te
verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter