BAC 2022-07673
Publicatiedatum 24-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primaire besluiten: 22 april 2022 met de kenmerken UHT-DC I en
UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift:1 juni 2022
Hoorzitting: 9 januari 2024
Overdracht advies aan UHT: 15 februari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en vergoeding van de proceskosten
af te wijzen.
Onderwerp van advies
Op 22 april 2022 heeft UHT drie beschikkingen genomen ten aanzien van [belanghebbende] (hierna: belanghebbende):
- In de beschikking met kenmerk UHT-DC I heeft UHT beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 84.513 wordt toegekend voor de toeslagjaren 2006, 2008, 2009, 2010, 2011 en januari tot en met juni 2012. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) fouten gemaakt.
- In de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaar 2007 en juli tot en met december De reden is dat bij de beoordeling van de KOT voor deze periodes geen fouten zijn gemaakt.
- In de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaar 2007 en juli tot en met december De reden is dat niet is gebleken dat B/T te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 11 december 2020 heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van KOT voor de toeslagjaren 2006 tot en met 2009. In overleg is het verzoek uitgebreid met de jaren 2010, 2011 en 2012.
- Bij beschikking van 3 juni 2021 heeft UHT naar aanleiding van de eerste toets een forfaitair bedrag van € 30.000 uitgekeerd.
- Op 15 december 2021 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) geoordeeld dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn op de periode juli tot en met december 2012.
- Op 19 januari 2022 heeft UHT aangegeven dat het voorlopige compensatiebedrag is bepaald op € 82.335 voor de toeslagjaren 2006 en 2008 tot en met 2012.
- Op 22 maart 2022 heeft CvW geoordeeld dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie ook niet van toepassing zijn op toeslagjaar 2007.
- Op 22 april 2022 heeft UHT de hierboven genoemde drie beschikkingen genomen. Het definitieve compensatiebedrag voor de jaren 2006 en 2008 tot en met juli 2012 is vastgesteld op € 84.513.
- Op 31 mei 2022 heeft [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) een bezwaarschrift ingediend tegen de hierboven genoemde beschikking 1 en beschikking 2. Het bezwaarschrift is op 1 juni 2022 ontvangen.
- Op 19 oktober 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 9 januari 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit advies gevoegd.
- De Commissie bestaande uit [commissieleden], heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De ontvankelijk van het bezwaarschrift is niet in geschil.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT het toegekende definitieve
compensatiebedrag van € 84.513 op de juiste wijze heeft berekend en compensatie voor toeslagjaar 2007 en de periode juli tot en met december 2012 terecht heeft afgewezen.
Compensatieberekening toeslagjaren 2010, 2011 en 2012
Gemachtigde stelt dat voor alle drie de toeslagjaren bedragen zijn opgenomen als zijnde ‘niet terugbetaalde / verrekende KOT’ (component g van de compensatieberekening). Belanghebbende meent dat deze informatie niet juist is en verwijst naar een schuldenoverzicht gedateerd op 11 januari 2021 (productie 60). Hieruit blijkt volgens belanghebbende dat de vordering over toeslagjaar 2010 op dat moment niet meer bestond en daarom niet als ‘niet terugbetaalde / verrekende KOT’ mag worden afgetrokken van het compensatiebedrag. Voorts betwist gemachtigde de juistheid van de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC-overzichten).
De Commissie overweegt als volgt. Op grond van artikel 2.3 lid 1 sub a Wht wordt in een aantal gevallen een bedrag in mindering gebracht op de compensatie. Deze vermindering in de regeling is gebaseerd op het uitgangspunt dat een belanghebbende die de KOT niet volledig heeft terugbetaald, materieel minder schade heeft geleden dan een belanghebbende die de toeslag wel volledig heeft terugbetaald. UHT baseert zich hierbij op de informatie uit de zogenaamde LIC-overzichten. In deze overzichten staan de betalingen en verrekeningen die feitelijk zijn verricht, zoals welk bedrag B/T wanneer, op welk rekeningnummer en op basis van welke beschikking heeft uitbetaald dan wel heeft teruggevorderd. In beginsel mag UHT uitgaan van de juistheid van de informatie in het LIC-overzicht.
De Commissie constateert dat uit het LIC-overzicht van toeslagjaar 2010 blijkt dat het
door belanghebbende te betalen beschikkingsbedrag op 5 juli 2019 als ‘oninbaar geleden’ is aangemerkt (productie 57). Tijdens de hoorzitting heeft UHT toegelicht dat dit betekent dat het openstaande bedrag niet is terugbetaald door belanghebbende maar dat B/T is gestopt met de terugvordering. Tevens heeft UHT tijdens de hoorzitting toegelicht dat het LIC-overzicht 2010 inderdaad minder informatie bevat dan normaal gesproken in de overzichten is opgenomen, maar dat dit niet betekent dat de informatie onjuist is. Uit de door UHT tijdens de hoorzitting toegelichte rekensom gaat het voor toeslagjaar 2010 om een totaalbedrag van € 11.186 dat niet is ingevorderd. Om die reden is dat bedrag in mindering gebracht op het compensatiebedrag.
De Commissie overweegt dat UHT met de tijdens de hoorzitting gegeven toelichting,
voldoende uitleg op het LIC-overzicht 2010 heeft gegeven. Daarnaast acht de Commissie het aannemelijk dat, omdat het beschikkingsbedrag reeds op 5 juli 2019 door B/T als oninbaar is aangemerkt, het om die reden niet voorkomt op het door belanghebbende overlegde schuldenoverzicht van 11 januari 2021.
De Commissie overweegt dat de overige bedragen in de compensatieberekening zijn
vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De
bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en definitieve
beschikkingen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Afwijzing compensatie toeslagjaar 2007
Belanghebbende stelt ten onrechte niet te zijn gecompenseerd voor toeslagjaar 2007.
Volgens belanghebbende heeft zij in 2007 geen KOT ontvangen en is er ook geen KOT
teruggevorderd, terwijl ze wel kinderopvang heeft afgenomen. Belanghebbende heeft
daarom in 2014 een herzieningsverzoek ingediend. Hierop heeft B/T negatief beslist.
Volgens belanghebbende is de in het bezwaardossier aanwezige informatie over
toeslagjaar 2007 niet juist.
UHT stelt dat geen sprake is van vooringenomen handelen van B/T voor wat betreft
toeslagjaar 2007. Uit het bezwaardossier volgt dat in het toeslagjaar 2007 een reguliere neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden vanwege een verlaging van het aantal afgenomen opvanguren. Voorts blijkt dat de KOT werd uitgekeerd aan de
kinderopvangorganisatie. In totaal is een bedrag van € 504 aan KOT teruggevorderd bij belanghebbende. Nu de terugvordering minder bedraagt dan € 1.500, komt
belanghebbende niet in aanmerking voor de hardheidsregeling.
De Commissie is van oordeel dat met het indienen van het schriftelijke verweer, het LICoverzicht en de overige producties, het besluit ten aanzien van toeslagjaar 2007
voldoende is onderbouwd en zorgvuldig tot stand gekomen. Naar het oordeel van de
Commissie is er dan ook geen reden het advies van de CvW en het standpunt van UHT
onjuist te achten.
Afwijzing compensatie periode juli tot en met december 2012
Met betrekking tot toeslagjaar 2012 merkt belanghebbende op dat zij door alle
terugvorderingen en verrekening van de KOT genoodzaakt was de kinderopvang stop te zetten. Om die reden stelt belanghebbende dat bij de compensatieberekening voor
toeslagjaar 2012 moet worden uitgaan van het oorspronkelijke voorschotbedrag voor het gehele jaar.
UHT stelt dat belanghebbende de KOT zelf telefonisch heeft stopgezet op 19 januari 2012. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat geregistreerde kinderopvang is afgenomen in die periode (productie 55). Om die reden bestaat er ‘evident geen recht’ op KOT en
derhalve ook geen aanspraak op compensatie.
De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.1 lid 1 van de Wht compensatie
wordt toegekend aan een aanvrager van KOT. Daarnaast volgt uit de artikelsgewijze
toelichting op de Wht dat geen compensatie wordt toegekend als uit het dossier blijkt dat er ‘evident geen recht’ op KOT bestond in het betreffende toeslagjaar.1 Als voorbeeld wordt gegeven dat hiervan sprake is als geen kinderopvang is afgenomen. De Commissie overweegt dat nu belanghebbende de KOT zelf heeft stopgezet, zij geen aanvrager van KOT is, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wht. Tevens blijkt niet dat er geregistreerde kinderopvang is afgenomen. UHT heeft zich volgens de Commissie terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de periode van juli tot en met december 2012 geen aanspraak bestaat op (reguliere) compensatie.
Wel merkt de Commissie op, zoals ook besproken tijdens de hoorzitting, dat als
belanghebbende kan aantonen dat zij in deze periode schade heeft geleden door het
handelen van B/T, ze dit kan voorleggen in een verzoek bij de Commissie Werkelijke
Schade (hierna: CWS). CWS behandeld verzoeken om vergoeding van aanvullende
compensatie voor werkelijke schade, overeenkomstig artikel 2.1 lid 3 Wht.
Proceskostenvergoeding
Nu de bezwaren naar de mening van de Commissie ongegrond zijn, bestaat geen
aanleiding voor proceskostenvergoeding.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
- de bezwaren gericht tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT-DC I en UHTDC- I A ongegrond te verklaren; en
- het verzoek om proceskostenvergoeding af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter