BAC 2022-07655 & 2022-12019
Publicatiedatum 24-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: de bezwaarschriften van [belanghebbende]
Primaire besluiten:
- 21 april 2022 (UHT CHR MGU)
- 16 september 2022 (UHT-DC-I A)
- 16 september 2022 (UHT-DH5 A)
- 16 september 2022 (UHT-DH A)
Ontvangst bezwaarschriften:
- 2 juni 2022 (UHT CHR MGU)
- 1 november 2022 (UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHTDH5 A)
Hoorzitting: 11 april 2024
Overdracht advies aan UHT: 4 juni 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de
bezwaren in de onderhavige zaak ongegrond te verklaren. Tevens adviseert de
Commissie het verzoek om vergoeding van de proceskosten af te wijzen.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens [belanghebbende] (hierna:
belanghebbende) ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van:
- 21 april 2022 met kenmerk UHT CHR MGU, betreffende de afwijzing van het forfaitaire bedrag van € 30.000 op grond van de Catshuisregeling;
- 16 september 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, betreffende de afwijzing van
compensatie wegens vooringenomen handelen over de toeslagjaren 2009 tot en met 2013, 2018 en 2019; - 16 september 2022 met kenmerk UHT-DH5 A, betreffende de afwijzing van
compensatie wegens een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (hierna: O/GS) of hardheid in de toepassing van het toeslagenstelsel over de toeslagjaren 2009 tot en met 2013. - 16 september 2022 met kenmerk UHT-DH A, betreffende de afwijzing van compensatie wegens een onterechte kwalificatie O/GS of hardheid in de toepassing van het toeslagenstelsel over de toeslagjaren 2018 en 2019.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 22 april 2021 telefonisch een herbeoordelingsverzoek
ingediend voor de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2009 tot en met 2019. - Bij beschikking van 21 april 2022, met kenmerk UHT CHR MGU, heeft UHT aan
belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de uitgevoerde lichte toets nog geen reden ziet om haar € 30.000 te betalen en dat de herbeoordeling nog niet klaar is. - Op 21 april 2022 heeft UHT telefonisch belanghebbende geïnformeerd dat zij alsnog in aanmerking komt voor compensatie op basis van de lichte toets.
- Bij beschikking van 18 mei 2022, met kenmerk UHT-B DMB 2, heeft de
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) alsnog besloten dat belanghebbende in
aanmerking komt voor de compensatie van € 30.000 op basis van de lichte toets. - Bij brief van 26 mei 2022, ontvangen op 2 juni 2022, heeft gemachtigde bezwaar
gemaakt tegen de beschikking van 21 april 2022 met kenmerk UHT CHR MGU. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van
belanghebbende op 1 augustus 2022 aan UHT gestuurd. CvW heeft -kort samengevat geoordeeld dat belanghebbende over de toeslagjaren 2009 tot en met 2013, 2018 en 2019 geen recht heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen of hardheid van B/T. - Bij beschikking van 16 september 2022, met kenmerk UHT-DC I, heeft UHT aan
belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2014 tot en met 2017 recht heeft op een definitief compensatiebedrag van € 33.850. Omdat belanghebbende al € 30.000 had ontvangen, is de compensatie aangevuld met € 3.850. - Bij beschikking van 16 september 2022, met kenmerk UHT-DC-I A, is aan
belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een compensatiebedrag
wegens vooringenomen handelen over de toeslagjaren 2009 tot en met 2013, 2018 en 2019. - Bij beschikking van 16 september 2022, met kenmerk UHT-DH5 A, is aan
belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming wegens een onterechte kwalificatie O/GS of hardheid in de toepassing van het toeslagenstelsel over de toeslagjaren 2009 tot en met 2013. - Bij beschikking van 16 september 2022, met kenmerk UHT-DH A, is aan
belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming wegens een onterechte kwalificatie O/GS of hardheid in de toepassing van het toeslagenstelsel over de toeslagjaren 2018 en 2019. - Bij brief van 27 oktober 2022, ontvangen op 1 november 2022, heeft gemachtigde
bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 16 september 2022 met kenmerken
UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DH A. - Bij e-mail van 9 oktober 2023 heeft gemachtigde de gronden van bezwaar aangevuld.
- In de aanvullende gronden van 9 oktober 2023 heeft gemachtigde het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT CHR MGU ingetrokken onder handhaving van het verzoek om een proceskostenvergoeding.
- In de aanvullende gronden van 9 oktober 2023 heeft gemachtigde het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A ingetrokken en aangevoerd dat
belanghebbende zich kan vinden in het bepaalde in de beschikking met kenmerk UHTDC-I A met betrekking tot de toeslagjaren 2009 tot en met 2013. - UHT heeft op 15 december 2023 schriftelijk gereageerd op de bezwaren van
belanghebbende. - Op 11 april 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van
partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd. - Op 12 april 2024, binnengekomen op 16 april 2024, heeft UHT een aanvullende
beschouwing ingediend. - Bij e-mail van 8 mei 2024 heeft gemachtigde gereageerd op de aanvullende
beschouwing van UHT. De reactie houdt – kort samengevat – in dat belanghebbende bij haar standpunt blijft dat in 2018 en 2019 kinderopvang is genoten en dat over het toeslagjaar 2018 de hardheidsregeling van toepassing zou moeten zijn. Gemachtigde noemt daarbij ook dat geen bewijsstukken meer te verkrijgen zijn, omdat de kinderopvang in 2023 is overgenomen door een andere partij. - Bij e-mail van 27 mei 2024 heeft UHT de Commissie geïnformeerd dat zij niet wenst te reageren op het bericht van gemachtigde.
- De Commissie, bestaande uit [commissieleden], heeft de bezwaren behandeld en het hiernavolgende advies opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaren ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Het verzoek om proceskostenvergoeding in het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk
UHT CHR MGU
Belanghebbende verzoekt om een proceskostenvergoeding in het bezwaar tegen de
beschikking met kenmerk UHT CHR MGU. Belanghebbende heeft het bezwaar tegen deze beschikking ingetrokken in de e-mail met aanvullende gronden van 9 oktober 2023 onder handhaving van dit verzoek. Belangstellende stelt dat zij op het moment dat zij bezwaar instelde (26 mei 2022) nog niet wist dat hij alsnog (bij beschikking van 18 mei 2022) in aanmerking was gebracht voor het forfaitaire bedrag van € 30.000 op grond van de Catshuisregeling.
UHT heeft in de aanvullende beschouwing van 12 april 2024 aangevoerd dat in het systeem van B/T een telefoonnotitie te vinden is dat belanghebbende op 21 april 2023 telefonisch is geïnformeerd dat belanghebbende alsnog recht had op compensatie. De Commissie overweegt hierover als volgt.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van het verzoek om proceskosten in bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT CHR MGU. Het bezwaar tegen deze beschikking is ingediend op 26 mei 2022, nadat belanghebbende op 21 april 2022 is geïnformeerd dat zij recht had op compensatie op basis van de uitkomst van de lichte toets. en nadat zij - naar UHT onweersproken heeft gesteld - op 18 mei 2022 de compensatie op grond van de Catshuisregeling hadt ontvangen. Nu belanghebbende, met het oog op de bij haar bekend veronderstelde informatie, onnodig bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking met kenmerk UHT CHR MGU, ziet de Commissie geen aanleiding om het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
De Commissie adviseert om het verzoek om een proceskostenvergoeding in het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT CHR MGU af te wijzen.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat de beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH A onvoldoende zijn gemotiveerd en dat zij in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn genomen. De Commissie overweegt hierover als volgt.
UHT heeft de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing slechts beperkt toegelicht. Dit impliceert echter niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldige besluitvorming sprake is. De Commissie is van oordeel dat de bestreden besluiten over de toeslagjaren 2009 tot en met 2013, 2018 en 2019 met het indienen van het schriftelijke verweer en de uitgebreide uitleg tijdens de hoorzitting met behulp van onder meer de betaalen verrekenoverzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC), de SAS-overzichten in relatie tot de afgegeven beschikking, het advies van de CvW en de overige producties, voldoende is onderbouwd en toegelicht. Het genomen besluit is naar het oordeel van de
Commissie gelet hierop zorgvuldig voorbereid en berust bovendien op een volledig dossier en een deugdelijke motivering. Eventuele motiveringsgebreken zijn hierdoor naar het oordeel van de Commissie alsnog hersteld. De Commissie adviseert het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond te verklaren.
Compensatie over de toeslagjaren 2018 en 2019
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat zij over de toeslagjaren 2018 en 2019 wel recht heeft op compensatie op basis van vooringenomenheid, hardheid of een onterechte kwalificatie O/GS, omdat zij geen verzoeken om informatie en rappelbrieven van B/T heeft ontvangen waarop zij niet zou hebben gereageerd. Belanghebbende stelt daarbij dat zij in de voorgaande jaren steeds tijdig en volledig op dergelijke brieven heeft gereageerd. Hierdoor ligt het volgens belanghebbende niet in de lijn der verwachting dat zij voor de toeslagjaren 2018 en 2019 niet zou reageren. Belanghebbende stelt dat haar kinderen in die toeslagjaren wel naar de BSO gingen en dat zij werkzaam was. Dit kan worden beaamd door de moeder van belanghebbende
en werknemers van de kinderopvanginstelling. Belanghebbende voert aan dat haar situatie in de toeslagjaren 2018 en 2019 gelijk was aan haar situatie in 2017. Hierdoor is volgens belanghebbende geen aanleiding om te veronderstelling dat zij geen informatie over de kinderopvang of haar inkomen over de toeslagjaren 2018 en 2019 zou hebben doorgegeven aan B/T. De Commissie overweegt hierover als volgt.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van het standpunt van belanghebbende dat zij geen verzoeken om informatie en rappelbrieven zou hebben ontvangen. De Commissie merkt samen met UHT op dat in het dossier verzoeken om informatie én rappelbrieven voor zowel het toeslagjaar 2018 als 2019 aanwezig zijn. Daarnaast blijkt uit de in het dossier aanwezige gegevens niet dat de kinderen van belanghebbende gekwalificeerde opvang hebben genoten in de jaren 2018 en 2019. De Commissie is van oordeel dat B/T hiermee gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om het bedrag aan KOT over de toeslagjaren 2018 en 2019 in de definitieve beschikking ambtshalve vast te stellen op nihil op basis van de bij B/T bekende gegevens. De neerwaartse bijstellingen over deze toeslagjaren hebben plaatsgevonden op basis van het reguliere toeslagenproces. De Commissie overweegt dat geen sprake kan zijn van een onterechte kwalificatie O/GS, omdat belanghebbende een betalingsregeling heeft kunnen treffen. Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT op basis van deze gegevens mogen concluderen dat geen sprake is van vooringenomen handelen door B/T, maar van verwerking van gegevens conform de geldende wet- en regelgeving.
De Commissie adviseert het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond te verklaren.
Hoogte van de betalingsregeling
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat zij een betalingsregeling heeft aangevraagd
vanwege onder meer het terugbetalen van de KOT over het toeslagjaar 2018. Belanghebbende heeft daarvoor driemaal gegevens aangeleverd bij B/T, waaruit zou volgen dat belanghebbende een beperkte aflossingscapaciteit had. Belanghebbende moest desondanks meer dan € 1.000 per maand betalen. Belanghebbende is alleenstaande ouder en kon de betalingsregeling maar een paar maanden volhouden waarna zij noodgedwongen niet verder kon betalen. Om deze redenen stelt belanghebbende dat zij over het toeslagjaar 2018 recht heeft op compensatie op grond van de hardheid van het systeem. De Commissie overweegt hierover als volgt.
Indien geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen kan compensatie worden toegekend op grond van de hardheidsregeling uit de Wht. Een ouder komt volgens artikel 2.1 lid 1 sub b in aanmerking voor de hardheidsregeling als de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de KOT heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die vóór 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
De Commissie betreurt ten zeerste dat belanghebbende door het hoge bedrag uit de
betalingsregeling in een lastige financiële situatie terecht is gekomen. Naar het oordeel van de Commissie is het feit dat belanghebbende volgens de betalingsregeling maandelijks € 1.006 moest betalen echter geen bijzondere omstandigheid die ertoe leidt dat de hardheidsregeling moet worden toegepast voor de toeslagjaren 2018 en 2019. De Commissie volgt UHT dan ook in haar standpunt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die maken dat sprake is geweest van hardheid van het systeem of een onterechte kwalificatie O/GS. De Commissie adviseert om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie ongegrond is en de bestreden besluiten in stand kunnen blijven, adviseert de Commissie om het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure ook voor wat betreft de overige beschikkingen af te wijzen.
Conclusie
Samenvattend constateert de Commissie dat het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT CHR MGU (met uitzondering van het verzoek een proceskostenvergoeding toe te kennen) en het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A Zijn ingetrokken en adviseert de Commissie UHT om de bezwaren, gericht tegen de bestreden beschikkingen met kenmerk UHT CHR MGU (voor wat betreft het verzoek tot toekenning van een proceskostenvergoeding) , UHT-DC I en UHT-DC-I A ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter