Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-07355

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluiten: 27 april 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 16 mei 2022

Hoorzitting: 28 augustus 2024

Overdracht advies aan UHT: 24 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de beschikkingen van 27 april 2022 met kenmerk UHT-DC-I en UHT-DC-I A te herroepen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van:

  • 27 april 2022 met kenmerk UHT-DC I (toewijzing compensatie ad € 11.427 in verband met vooringenomenheid voor berekeningsjaar 2014 en de periode 1 januari tot en met 28 april 2015);
  • 27 april 2022 met kenmerk UHT-DC-I A (afwijzing compensatie voor berekeningsjaren 2008, 2009, 2011, 2012, 2013 en de maanden mei tot en met december van 2015).

Deze beschikkingen wordt hierna samen aangeduid als 'de bestreden beschikkingen'.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij advies van 8 december 2021 heeft de Commissie van Wijzen geadviseerd dat de compensatieregeling niet van toepassing is voor de jaren 2008, 2009, 2011, 2012, 2013 en de maanden mei tot en met december van 2015.
  • Bij beschikking van 27 april 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT een compensatiebedrag van totaal € 11.427 aan belanghebbende toegekend voor
    berekeningsjaar 2014 en de periode 1 januari tot en met 28 april 2015. Dit bedrag is aangevuld tot € 30.000.
  • Bij beschikking van 27 april 2022 met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT het verzoek om compensatie voor berekeningsjaren 2008, 2009, 2011, 2012, 2013 en de maanden mei tot en met december van 2015 afgewezen.
  • Tegen de bestreden beschikkingen heeft belanghebbende op 16 mei 2022 een bezwaarschrift ingediend.
  • Bij brief van 16 december 2022 heeft belanghebbende de gronden van haar bezwaar aangevuld.
  • UHT heeft op 9 november 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaarschriften van belanghebbende.
  • Op 28 augustus 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij het
    advies.
  • UHT heeft op 2 september 2024 aanvullende stukken overgelegd.
  • Dit advies is uitgebracht door [voorzitter] en [leden].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Motivering beschikkingen

Belanghebbende voert aan dat de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd zijn. Het is niet inzichtelijk hoe (componenten van) het compensatiebedrag tot stand zijn
gekomen. UHT stelt dat de beschouwing van UHT (ook) aanvullende informatie geeft
over de aangevallen besluiten. Daardoor is een eventueel gebrek aan motivering
hersteld.
De Commissie overweegt dat de bedragen in de compensatieberekening zijn vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en definitieve beschikkingen. De Commissie is van oordeel dat UHT met het (voorafgaande aan de hoorzitting) indienen van de uitgebreide schriftelijke reactie, het hierbij behorende dossier, waaronder het overzicht van het Landelijk Incassocentrum, overige producties en de compensatieberekening, de bestreden besluiten voldoende heeft onderbouwd. Uit de stellingname van belanghebbende volgt niet dat in het beschikbaar gestelde
bezwaardossier specifieke stukken ontbreken die niet hadden mogen ontbreken.
De Commissie ziet geen aanknopingspunten dat belanghebbende in haar processuele
belangen is geschaad.

Afwijzing compensatie 2012

Belanghebbende voert aan dat zij het gehele jaar kinderopvang heeft afgenomen. Zij vindt het onverklaarbaar dat de Belastingdienst/Toeslagen zonder enige aanleiding bij
voorschotbeschikking van 12 april 2013 de KOT neerwaarts heeft vastgesteld op een
bedrag van € 9.003.
Hiervan kennis genomen hebbende deelt UHT dit standpunt van belanghebbende. Omdat belanghebbende voorafgaande aan deze neerwaartse wijziging niet in de
gelegenheid is gesteld om opvanggegevens aan te leveren, stelt UHT dat er sprake is
geweest van vooringenomenheid en heeft belanghebbende recht op compensatie. UHT gaat bij de berekening van de compensatie uit van een bedrag van € 11.303 voor het onderzoek (component a). Omdat B/T ook een stopbrief heeft gestuurd stelt UHT dat ter zake eveneens sprake is van een vooringenomen handeling waarvoor belanghebbende gecompenseerd dient te worden. B/T merkt de stopbrief in dit geval en op basis van haar beleid aan als een nihilstelling. Voor de compensatieberekening gaat UHT conform het beleid uit van een verlaging van € 11.303 naar nihil (KOT na het onderzoek, component b).

De Commissie overweegt als volgt. B/T heeft met betrekking tot berekeningsjaar 2012 op 21 maart 2012 een voorschotbeschikking ad € 11.303 afgegeven. Op 19 februari 2014 is aan belanghebbende een stopbrief verzonden. B/T merkt de stopbrief op basis van haar beleid aan als een nihilstelling. Voor de compensatieberekening gaat UHT conform het beleid uit van een verlaging van € 11.303 naar nihil (KOT na het onderzoek, component b). De Commissie kan zich hierin vinden.

Toewijzing compensatie 2014 en 2015

Belanghebbende voert aan dat enige componenten van de compensatieberekening onjuist zijn vastgesteld. Ook voert zij aan dat zij niet kan controleren of de bedragen,
vermeld bij component o van de compensatieberekening juist zijn.
In haar schriftelijke reactie heeft UHT, mede aan de hand van de aan belanghebbende verstrekte stukken, de bedragen bij de in het geding zijnde componenten nader onderbouwd. Met betrekking tot component f (verschil met de laatst vastgestelde
beschikking KOT (2014) stelt UHT zich op het standpunt dat zij het hierbij behorende bedrag onjuist en ten gunste van belanghebbende heeft vastgesteld. Volgens UHT
behoort het bedrag € 2.666 te zijn.
UHT stelt zich verder op het standpunt dat zij component o van de compensatieberekening (2014 en 2015) onjuist en in het nadeel van belanghebbende
heeft vastgesteld. UHT wijzigt deze componenten ten gunste van belanghebbende.
Vanwege de wijzigingen in de compensatieberekening wijzigen componenten n en p
eveneens.

De Commissie overweegt als volgt. Zij vindt het begrijpelijk dat UHT voor component a
(2014) uitgaat van een bedrag ad € 4.686. Dit is het bedrag dat is vermeld op de
voorschotbeschikking van 30 december 2014. Deze beschikking is de eerste beschikking voorafgaande aan de vooringenomen handeling die heeft geleid tot de neerwaartse beschikking van 2 oktober 2015.
Het bedrag bij component f (2014) is als volgt samengesteld. De laatst vastgestelde
(definitieve) beschikking KOT voor 2014 betreft een bedrag ad € 2.662 (beschikking van 29 april 2016, productie 65). UHT heeft dit bedrag, vermeerderd met € 64 rente
opgenomen bij component f (2014). Totaal betreft het een bedrag van € 2.726. De Commissie is met UHT van mening dat UHT hierbij geen rekening heeft gehouden
met rente die belanghebbende heeft en/of moest betalen. Een correcte vaststelling
resulteert in een bedrag van € 2.666 bij component f (2014).
Tenslotte overweegt de Commissie dat zij het standpunt deelt dat UHT de bedragen bij
component o voor 2014 en 2015 onjuist heeft berekend. De bedragen bij beide
componenten bedragen volgens UHT:

  • voor het jaar 2014 € 1.485 (productie 87);
  • voor het jaar 2014 € 290 (productie 88).

De Commissie is het eens met het standpunt van UHT.

Componenten n en p compensatieberekening

Op basis van het vorenstaande wijzigen componenten n en p van de compensatieberekening eveneens. De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3, lid 4 Wht de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. UHT hanteert echter een voor belanghebbenden gunstiger beleid, dat voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade wordt uitgegaan van de datum van de eerste vooringenomen handeling door de B/T.
Naar de opvatting van de Commissie moet dit beleid ook in het geval van belanghebbende worden gevolgd. De Commissie adviseert UHT daarom de beschikking op bezwaar overeenkomstig dit van de Wht afwijkende, maar voor belanghebbende begunstigende, beleid aan te passen. De Commissie merkt daarbij op dat UHT geacht wordt dat beleid ook in vergelijkbare gevallen consistent toe te passen. De Commissie adviseert UHT om de stopbrief van 19 februari 2014 aan te merken als begindatum van de periode voor vaststelling van vergoeding van immateriële schade.

Nieuwe compensatieberekening

De Commissie adviseert UHT om bij haar beslissing op bezwaar een nieuwe compensatieberekening met een duidelijke toelichting te verstrekken. Op deze wijze is
het belanghebbende duidelijk hoe de verschillende componenten van de (eventueel nader toe te kennen) compensatie in de beslissing op bezwaar vastgesteld zijn.

Nabetaling?

Hoewel de Commissie adviseert om het bedrag van de compensatie aan te passen, zal dit slechts leiden tot een extra uitbetaling aan belanghebbende voor zover het totale bedrag van de compensatie de eerder ontvangen compensatie van in totaal € 30.000 overschrijdt (artikel 2.7 lid 1 Wht.).

Proceskostenvergoeding

Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de proceskosten. Ingevolge
artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden proceskosten alleen
vergoed als het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Op grond van de op dit punt heersende rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRVB 9 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3140, JB 2021/25), is sprake van herroepen in de zin van artikel 7:15 lid 2 Awb als het primaire besluit wordt gewijzigd voor wat betreft het met dat besluit beoogde rechtsgevolg. De Commissie stelt vast dat uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat het rechtsgevolg van de primaire besluiten zal moeten worden gewijzigd en dat die besluiten daarom zullen moeten worden herroepen. Dit betekent dat de Commissie adviseert om het verzoek voor vergoeding van de proceskosten toe te wijzen.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen
hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie
daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie en advies

Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om:

  • de beschikkingen van 27 april 2022 met kenmerk UHT-DC-I en UHT-DC-I A te herroepen;
  • compensatie voor berekeningsjaar 2012 vast te stellen en de compensatie voor de
    jaren 2014 en 2015 te wijzigen zoals de Commissie hierboven heeft overwogen;
  • de aanvangsdatum en de einddatum van de periode van berekening van de
    vergoeding voor immateriële schade vast te stellen op respectievelijk
    aanvangsdatum 19 februari 2014 en einddatum datum tot aan de dagtekening
    van de beslissing op bezwaar;
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 2 procespunten met een
    wegingsfactor 2 en de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen;
  • een gewijzigde compensatieberekening met een duidelijke toelichting te
    verstrekken aan belanghebbende.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter