Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-07298

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 28 april 2022 met kenmerk UHT-DH5 A en 9 mei 2022 met kenmerk UHT-DC-I A

Ontvangst bezwaarschrift: 12 mei 2022 en 25 mei 2022

Hoorzitting: 11 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 6 februari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT de
bezwaren tegen de beschikkingen ongegrond te verklaren en de bestreden besluiten ongewijzigd in stand te laten.

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] op 9 mei 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DH-I A). Het door [gemachtigde] namens belanghebbende op 25 mei 2022 ingediende bezwaarschrift is (opnieuw) gericht tegen de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DH-I A) en tegen de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DH5 A).

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is belanghebbende bij voornoemde
beschikkingen medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 geen
aanspraak maakt op compensatie wegens vooringenomen handelen of hardheid in de
toepassing van het wettelijke stelsel door Belastingdienst/Toeslagen (B/T).

Overgangsrecht

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie
toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022,
433). Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden
beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

Belanghebbende heeft op 16 april 2021 telefonisch verzocht om herbeoordeling van
de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2008 tot en met 2010,
2015 en 2016. In overleg met de persoonlijk zaakbehandelaar is uiteindelijk besloten
tot een herbeoordeling over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 en 2015.

  • Belanghebbende heeft een noodvoorziening toegekend gekregen ter hoogte van
    € 250. Deze is op 19 mei 2021 aan belanghebbende uitbetaald.
  • Bij beschikking van 17 juli 2021 (kenmerk: UHT-B DMB2) is belanghebbende
    medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een compensatiebedrag van € 30.000.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van
    belanghebbende op 3 januari 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft - kort
    samengevat - geoordeeld dat belanghebbende over de toeslagjaren 2007 tot en met
    2010 geen aanspraak toekomt wegens institutioneel vooringenomen handelen. Uit de stukken van UHT blijkt dat de compensatieregeling voor het jaar 2015 wel van
    toepassing is.
  • Op 15 februari 2022 heeft UHT bij vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk UHT-V I) aan belanghebbende medegedeeld dat uit
    de herbeoordeling over toeslagjaar 2015 is gebleken dat B/T fouten heeft gemaakt.
    Omdat belanghebbende al een bedrag van € 30.000 heeft ontvangen, krijgt zij geen
    extra bedrag uitbetaald.
  • Bij definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-DC I) is aan
    belanghebbende medegedeeld dat uit de herbeoordeling over toeslagjaar 2015 is
    gebleken dat B/T fouten heeft gemaakt. Het definitieve compensatiebedrag bedraagt € 5.165. Omdat belanghebbende eerder al € 30.000 heeft ontvangen, krijgt zij geen extra bedrag uitbetaald.
  • Bij beschikking van 28 april 2022 (kenmerk: UHT-DH5 A) is aan belanghebbende
    medegedeeld dat zij geen aanspraak maakt op compensatie over de toeslagjaren
    2007 tot en met 2010 wegens vooringenomen handelen of hardheid in de toepassing van het wettelijke stelsel. Ook was geen sprake van een onterechte O/GS
    kwalificatie.
  • Bij beschikking van 9 mei 2022 (kenmerk: UHT-DC-I A) is opnieuw aan belanghebbende medegedeeld dat zij over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010
    niet in aanmerking komt voor een beroep op een herstelregeling.
  • Bij brieven van 9 mei 2022 en 25 mei 2022 is bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen met kenmerken UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH A. Bij brieven van
    26 mei 2022 en 1 juni 2022 heeft UHT de ontvangst van de bezwaarschriften
    bevestigd.
  • Op 15 oktober 2022 heeft belanghebbende UHT in gebreke gesteld in verband met
    het niet binnen de beslistermijn reageren op de bezwaren.
  • Op 1 december 2022 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat op 28 februari 2023 een beslissing op bezwaar moet zijn afgegeven.
  • Bij e-mailbericht van 23 januari 2023 heeft gemachtigde het bezwaarschrift gericht
    tegen de beschikking van 28 april 2022 met kenmerk UHT-DC I schriftelijk ingetrokken.
  • Bij brief van 7 februari 2023 zijn namens belanghebbende de gronden van het
    bezwaar aangevuld.
  • UHT heeft op 16 maart 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van
    belanghebbende.
  • Op 11 januari 2024 heeft de Commissie de bezwaren van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaar behandeld en het navolgende.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Belanghebbende kan zich niet vinden in het besluit dat belanghebbende geen beroep kan doen op een herstelregeling over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010. Zij stelt dat zij hiervoor wel in aanmerking komt.

Toeslagjaren 2007 tot en met 2009

UHT heeft in haar schriftelijke reactie uiteen gezet hoe in de toeslagjaren 2007 tot en
met 2009 de betalingen en verrekeningen hebben plaatsgevonden. Voor wat betreft de toeslagjaren 2007 tot en met 2009 vinden de neer- en opwaartse correcties van de KOT hun grondslag in een wijziging van het toetsingsinkomen. De bijstellingen voor de
desbetreffende toeslagjaren hebben plaatsgevonden conform de door de kinderopvanginstelling of belanghebbende opgestuurde informatie en zijn naar het
oordeel van de Commissie te duiden als reguliere correcties. Naar het oordeel van de
Commissie heeft UHT op basis van deze gegevens mogen concluderen dat geen sprake is van vooringenomen handelen door B/T, maar van verwerking van gegevens conform de geldende wet- en regelgeving.

B/T heeft de KOT op 24 november 2009 abusievelijk neerwaarts gecorrigeerd van €
9.477 naar € 9.451 vanwege een wijziging in de einddatum naar 30 december 2009.
Belanghebbende heeft op 17 februari 2010 een wijziging doorgegeven om dit te
herstellen. Hierna is de KOT op 4 maart 2010 verhoogd naar € 9.476 en vervolgens
definitief vastgesteld op een bedrag van € 9.717. De Commissie kan UHT gelet hierop
volgen in het standpunt dat de wijziging van 24 november 2009 het gevolg is geweest
van een fout, die in een opvolgende beschikking (tijdig) is hersteld.

De Commissie heeft gelet hierop geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt dat in deze toeslagjaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte kwalificatie opzet/ grove schuld (O/GS). Een compensatie wegens hardheid kan daarbij alleen worden toegekend als sprake is van een terug te vorderen bedrag dan wel van een verlaging van het recht op KOT van ten minste € 1.500 per berekeningsjaar. Uit de schriftelijke reactie van UHT en de onderliggende stukken blijkt dat dit over de toeslagjaren 2007 tot en met 2009 niet het geval is geweest. Ook om deze reden komt belanghebbende over deze toeslagjaren niet in aanmerking voor toepassing van de hardheidsregeling. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2010

Belanghebbende is van oordeel dat zij over het toeslagjaar 2010 in aanmerking komt voor compensatie op grond van vooringenomenheid dan wel hardheid. Zij stelt dat zij de handgeschreven notitie waarin wordt verklaard dat zij over het toeslagjaar 2010 geen KOT heeft afgenomen niet zelf heeft opgesteld en/of ondertekend. Zij stelt dat zij in de eerste helft van 2010 wel degelijk kinderopvang heeft afgenomen. UHT stelt dat uit de (samenhang tussen) diverse dossierstukken valt op te maken dat belanghebbende weliswaar initieel heeft verklaard dat zij in 2010 gebruik heeft gemaakt van kinderopvang, maar dat zij op latere momenten heeft verklaard dat de kinderopvang (per 31 december 2009) is stopgezet. B/T heeft er - gelet op de overige door belanghebbende ingediende documenten - vanuit mogen gaan dat de aangeleverde informatie correct was.

De Commissie stelt zich primair op het standpunt dat het antwoord op de door
belanghebbende opgeworpen vraag of de handgeschreven notitie afkomstig is van
belanghebbende en door haar is ondertekend, niet los kan worden gezien van de
(vervolg)vraag of het betrekken van deze notitie bij de conclusie dat belanghebbende
over 2010 geen gebruik gemaakt heeft van de kinderopvang kwalificeert als
vooringenomen handelen of hardheid. Immers, alleen indien daarvan sprake is, kan dit
een grondslag voor compensatie opleveren. De Commissie beantwoordt om die reden deze tweede vraag het eerst. Naar het oordeel van de Commissie kan niet gesteld worden dat het afgaan op de handgeschreven notitie door B/T blijk geeft van vooringenomen handelen en/of hardheid. De informatie uit de handgeschreven notitie ligt naar het oordeel van de Commissie in lijn met de eerder ingediende antwoordformulieren. Bovendien blijkt ook overigens uit de systemen niet dat
belanghebbende over het toeslagjaar 2010 kinderopvang heeft genoten bij een
gekwalificeerde kinderopvanginstelling. Gegevens uit de KOI viewer en/of ingevulde
jaaropgaven daarover ontbreken. Ten slotte heeft belanghebbende geen bezwaar
gemaakt tegen de nihil stelling en/of de uitgangspunten waarop deze berustte, zodat ook op basis hiervan niet bekend kon zijn bij B/T dat het besluit op onjuiste gegevens was gestoeld. Gelet hierop is de Commissie van oordeel dat B/T, mede gelet op de overige feiten en omstandigheden, niet vooringenomen of hard heeft gehandeld door uit te gaan van de juistheid van de handgeschreven notitie. De vraag of de handgeschreven notitie van 27 september 2011 van belanghebbende afkomstig is, kan hiermee onbesproken blijven. UHT heeft terecht geconstateerd dat belanghebbende over het toeslagjaar 2010 geen gekwalificeerde opvang heeft genoten en als gevolg daarvan niet in aanmerking komt voor KOT en/of enige herstelregeling. De Commissie adviseert tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

Onterechte kwalificatie O/GS

Belanghebbende stelt dat zij over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 hoe dan ook in aanmerking komt voor een compensatie wegens het niet instemmen met een
persoonlijke betalingsregeling.

Op grond van artikel 2.6 van de Wht heeft belanghebbende recht op een O/GS tegemoetkoming als de belanghebbende geen persoonlijke betalingsregeling toegekend heeft gekregen vanwege een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS). Het Landelijk Incasso Centrum (LIC) geeft aan of er sprake is van een O/GS-kwalificatie.

Uit de schriftelijke reactie van UHT blijkt dat UHT bij het LIC heeft nagevraagd of
belanghebbende in het verleden ten onrechte het verwijt van O/GS heeft gekregen. Uit
deze navraag bij het LIC is gebleken dat in voornoemde toeslagjaren geen sprake is
geweest van een onterechte O/GS-kwalificatie. Daarmee staat naar het oordeel van de
Commissie vast dat belanghebbende geen betalingsregeling is onthouden als gevolg van het (onterechte) verwijt van O/GS. Zij voldoet daarom niet aan een van de vereisten om in aanmerking te komen voor een O/GS-tegemoetkoming over de toeslagjaren 2007 tot en met 2010. Uit de getuigenverklaringen kan evenmin worden opgemaakt dat sprake is geweest van een onterecht verwijt van O/GS en belanghebbende als gevolg daarvan geen persoonlijke betalingsregeling heeft toegekend gekregen. Tijdens de hoorzitting heeft UHT aangegeven ook overigens geen verzoeken om een betalingsregeling te hebben aangetroffen in de systemen (behoudens een verzoek met betrekking tot de inkomstenbelasting), zodat van een onterechte afwijzing ook anderszins geen sprake kan zijn. De Commissie adviseert mitsdien tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om de bezwaren tegen de bestreden
besluiten ongegrond te verklaren en de bestreden besluiten ongewijzigd in stand te laten.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter