BAC 2022-07166
Publicatiedatum 24-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluiten: 21 maart 2022 met kenmerk: UHT-DC I
21 maart 2022 met kenmerk: UHT-DC-I A
21 maart 2022 met kenmerk: UHT-DH5 A
Hoorzitting: 14 mei 2024 om 10:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 17 mei 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen drie beschikkingen, te weten:
- Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag, met kenmerk UHT-DC I waarin aan belanghebbende is medegedeeld dat over de toeslagjaren 2013 tot en met 2015 compensatie wordt toegekend ter grootte van € 39.335.
- Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag, met
kenmerk UHT-DC-I A, waarin aan belanghebbende kenbaar is gemaakt dat over
de toeslagjaren 2011 en 2012 geen fouten zijn gemaakt en zij niet in aanmerking
komt voor compensatie; - Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag, met kenmerk UHT-DH5 A,
waarin aan belanghebbende is medegedeeld dat over de toeslagjaren 2011 en
2012 geen beroep op de hardheidsregeling kan worden gedaan.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) de hiervoor genoemde drie beschikkingen genomen.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 15 juni 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2011 tot en met 2014. In
overleg met belanghebbende is ook toeslagjaar 2015 in de herbeoordeling
betrokken. - Bij brief van 21 november 2020, met kenmerk UHT-750-1, is aan belanghebbende
een eenmalige tegemoetkoming toegekend ter grootte van € 750 omdat zij lang
op de beoordeling heeft moeten wachten. - UHT heeft bij beschikking van 23 februari 2021, met kenmerk UHT-B DMB2, aan
belanghebbende medegedeeld dat zij wel in aanmerking komt voor een betaling
van € 30.000. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 4 augustus 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de toeslagjaren 2013 tot en met 2015 de
compensatieregeling wel van toepassing is. Over de toeslagjaren 2011 en 2012 is
er geen sprake van institutionele vooringenomenheid en kan geen beroep op de
hardheidsregeling worden gedaan. - In de brief vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag van 13 december
2021, met kenmerk UHT-VC I, is aan belanghebbende medegedeeld dat het
compensatiebedrag voorlopig vastgesteld wordt op € 38.239. - UHT heeft in de drie bestreden beschikkingen van 21 maart 2022 aan
belanghebbende medegedeeld dat over de toeslagjaren 2011 en 2012 geen
compensatie wordt toegekend. Over de toeslagjaren 2013 tot en met 2015 is de
compensatieregeling wel van toepassing en wordt de grootte van de compensatie
vastgesteld op € 39.335. - Belanghebbende heeft op 28 april 2022, ingekomen op 9 mei 2022, tegen de drie
beschikkingen van 21 maart 2022 een bezwaarschrift ingediend. Gemachtigde
heeft op 3 april 2023 de gronden van het bezwaar ingediend. - UHT heeft op 26 oktober 2023 schriftelijk op de bezwaarschriften gereageerd.
- Op 14 mei 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd. - Dit advies wordt uitgebracht door [commissielid], [commissielid] en [commissielid].
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie stelt allereerst vast dat het bezwaar van belanghebbende gericht tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 21 maart 2022, met
kenmerk UHT-DC I, niet langer wordt gehandhaafd. Gemachtigde heeft in het
aanvullende bezwaarschrift van 3 april 2023 laten weten dat zij zich alsnog met deze
beschikking kan verenigen. Het advies van de Commissie strekt zich dan ook uit tot de
overige twee beschikkingen van 21 maart 2022.
Niet herbeoordeeld toeslagjaar 2010 en het ontbreken van stukken
Gemachtigde heeft in de bezwaarprocedure aangevoerd dat belanghebbende mogelijk
aanspraak heeft op compensatie voor toeslagjaar 2010 en dat relevante stukken van dit jaar in het bezwaardossier ontbreken, waaronder de verklaring dat de directeur van de kinderopvang heeft toegegeven een fout te hebben gemaakt. Ook ontbreken er stukken in de overige toeslagjaren. Tijdens de hoorzitting is nog aangevoerd dat diverse telefoonnotities niet in het bezwaardossier zijn opgenomen en dat het persoonlijke dossier is opgevraagd maar nog niet is ontvangen. UHT heeft betoogd dat de herbeoordeling betrekking heeft op de toeslagjaren 2011 tot en met 2015 en niet mede op 2010. Het bezwaardossier omvat alle relevante correspondentie waarbij het mogelijk is dat niet alle brieven meer in de systemen zijn te vinden. Er wordt getracht om een zo nauwkeurig mogelijk beeld van de feiten te achterhalen en correspondentie hierover in het bezwaardossier op te nemen.
De Commissie is met betrekking tot het ontbreken van relevante stukken van oordeel dat UHT met de in de schriftelijke reactie van 26 oktober 2023 gegeven toelichting en de daarbij overgelegde stukken voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de
herbeoordeling van de toeslagjaren 2011 tot en met 2015 en dat er geen relevante
stukken ontbreken. In aansluiting hierop meent de Commissie dat het inbrengen van
ontbrekende telefoonnotities niet tot een andere uitkomst zal leiden. De Commissie heeft verder geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie neemt er nota van dat belanghebbende nog niet in het bezit is gesteld van haar persoonlijk dossier. Het verzoek om een afschrift van het persoonlijk dossier valt buiten de reikwijdte van deze bezwaarprocedure. De Commissie wijst in dit verband nog op de uitspraak van rechtbank Gelderland van 13 juli 2023 (ECLI:NL:RBGEL:2023:3940), rechtsoverweging 7.2. Hierin overweegt de rechtbank dat, hoewel zij begrijpt dat eiseres graag over haar persoonlijk dossier wil beschikken, UHT alleen de op de zaak betrekking hebbende stukken hoeft te overleggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
De Commissie is met betrekking tot toeslagjaar 2010 van oordeel dat dit toeslagjaar
buiten de herbeoordeling valt. De persoonlijk zaakbehandelaar van UHT zal het
ontbrekende toeslagjaar alsnog beoordelen, zoals dat in de schriftelijke beschouwing is opgenomen, en daarbij alle relevante stukken meewegen. De Commissie kan over
toeslagjaar 2010 pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling van dit jaar een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
De toeslagjaren 2011 en 2012
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om aan belanghebbende over de toeslagjaren 2011 en 2012 geen compensatie toe te kennen.
Belanghebbende voert aan dat de terugvordering in 2011 niet door haar schuld is
ontstaan. De jaaropgave van 2011 heeft zij diverse keren naar de Belastingdienst
Toeslagen (hierna: B/T) gestuurd. Na vier jaar is dat uiteindelijk rechtgezet en in de
tussentijd zijn er schulden ontstaan, mede vanwege inhoudingen op de KOT. In reactie
hierop geeft UHT aan dat over toeslagjaar 2011 diverse wijzigingen zijn doorgevoerd die hebben geleid tot aanpassingen van de KOT. De KOT is aangepast vanwege wijzigingen van het aantal opvanguren en het gezamenlijk toetsingsinkomen. In de beschikking van 24 januari 2015 is de KOT definitief vastgesteld waarbij ook rekening is gehouden met de opvang van de oudste dochter van belanghebbende over de periode van januari tot en met juni 2011. Belanghebbende is door B/T niet vooringenomen behandeld en kan geen beroep doen op de hardheidsregeling.
De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de toeslagjaren 2011 en 2012 sprake geweest is van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering KOT over het toeslagjaar 2011 was gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. De Commissie merkt hierover op dat het aantal opvanguren wijzigde na ontvangst van de jaaropgave op 22 augustus 2012 zodat de KOT bij beschikking van 5 februari 2014 definitief kon worden vastgesteld. B/T heeft naar aanleiding van het bezwaar tegen de verlaging van de KOT van € 14.986 naar € 12.842 de beschikking van 5 februari 2014 herzien en met de beschikking van 24 januari 2015 alsnog opwaarts bijgesteld naar € 15.459. B/T heeft dat gedaan omdat uit de gecorrigeerde jaaropgave van 2011 is gebleken dat belanghebbende met betrekking tot haar oudste kind over de periode van 1 januari tot en met juni 2011 kinderopvang heeft afgenomen bij [naam kinderopvang]. Over toeslagjaar 2012 hebben er een tweetal neerwaartse bijstellingen plaatsgevonden. Deze bijstellingen zijn te verklaren omdat belanghebbende een aanvullende vergoeding van de gemeente toegekend kreeg en omdat haar toetsingsinkomen steeg.
De genoemde bijstellingen over 2011 en 2012 zijn dan ook conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Aanvullende schade via CWS-procedure
Indien belanghebbende aanspraak wil maken op een aanvullende schadevergoeding, dan kan zij ingevolge artikel 2.1 lid 3 Wht een verzoek indienen voor aanvullende
schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). CWS zal het
verzoek naar de regels van het civiele schadevergoedingsrecht beoordelen en UHT
adviseren of belanghebbende in aanmerking komt voor aanvullende schadevergoeding.
Tot slot
De Commissie is zich er goed van doordrongen dat het wrang en pijnlijk is om te moeten lezen dat op pagina 1 van het invulformulier van UHT per abuis opgenomen is dat onder het kopje “kind 6” de naam van haar overleden partner vermeld staat. De Commissie kan hieraan met betrekking tot de twee bestreden beschikkingen van 21 maart 2022 geen juridische consequenties verbinden.
Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert het primaire besluit te herroepen, is er geen aanleiding
een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:
- Het bezwaarschrift gericht tegen de beschikkingen met de kenmerken UHT-DC-I A
en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren; - Geen proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te
kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter