Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-07121 BAC 2022-10525 BAC-2022-10526

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 4 april 2022 met kenmerk UHT CHR GU en 16 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC-I A & UHT-DHS A

Ontvangst bezwaarschrift: 13 mei 2022 en 22 september 2022

Hoorzitting: 8 maart 2023

Overdracht advies aan UHT: 17 april 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren, het LIC-overzicht over het toeslagjaar 2014 bij de beslissing op bezwaar te voegen en toe te lichten en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door [gemachtigde], namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften, zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikking eerste toets van 4 april 2022 (UHT CHR GU) en de definitieve beschikkingen afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag en herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 16 augustus 2022 (UHT-DC-I A en UHT DHS A).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433).

Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag,
waaronder de artikelen 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling
Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel
9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 4 april 2022 en 16 augustus 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 16 april 2021 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2012 tot en met 2015.
  • Bij beschikking van 4 april 2022 is belanghebbende bericht dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000 (UHT CHR GU).
  • Gemachtigde heeft bij brief van 12 mei 2022, ingekomen op 13 mei 2022, tegen de beschikking van 4 april 2022 een bezwaarschrift ingediend.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 8 augustus 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
  • Bij beschikkingen van 16 augustus 2022 is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2013 tot en met 2015 (UHT-DC-I A en UHT-DH5 A).
  • Gemachtigde heeft bij brieven van 20 september 2022, ingekomen op 22 september 2022, tegen de beschikkingen van 16 augustus 2022 een bezwaarschrift ingediend.
  • Op 19 december 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
  • Op 8 maart 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt dat bij het advies is gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften tegen de beschikkingen van 4 april 2022 en
16 augustus 2022 ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Vooringenomenheid of hardheid in de toeslagjaren 2013, 2014 en 2015

Ingevolge artikel 2.1 lid 1 Wht kent de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag
compensatie toe aan een aanvrager van KOT, die schade heeft geleden, doordat ten
aanzien van hem (a) vóór 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de KOT sprake is
geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of (b) de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet
kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de KOT
heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die vóór 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.

Belanghebbende heeft in bezwaar aangevoerd dat sprake was van vooringenomenheid over de toeslagjaren 2013, 2014 en 2015. De KOT werd rechtstreeks aan de kinderopvanginstelling betaald, maar bij haar teruggevorderd, waardoor zij in ernstige financiële problemen is gekomen.

Hoewel de Commissie ten zeerste betreurt dat belanghebbende door de terugvorderingen in een lastige situatie terecht is gekomen, is het de Commissie niet gebleken dat in de toeslagjaren 2013, 2014 en 2015 sprake is geweest van andere dan reguliere correcties. Deze waren het gevolg van een hoger gebleken toetsingsinkomen, door belanghebbende zelf doorgegeven wijzigingen (ten aanzien van 2015) en de stopzetting van de KOT per 1 oktober 2013 en 1 mei 2015. Deze stopzettingen zijn door belanghebbende zelf doorgegeven (producties 15 en 35). Er moest door belanghebbende worden terugbetaald, omdat zij uiteindelijk recht had op minder KOT dan waarmee in de voorschotbeschikkingen rekening was gehouden. Naar de mening van de Commissie is geen sprake van vooringenomenheid of hardheid in de zin van de Wht. Evenmin is gebleken van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld voor deze toeslagjaren (productie 46).

Dat de KOT aan de kinderopvanginstelling is uitgekeerd en dat vervolgens sprake is geweest van hoge terugvorderingen bij belanghebbende, ziet de Commissie niet terug in de stukken die UHT en belanghebbende hebben overgelegd. Zo is over 2013 van het
teveel uitgekeerde bedrag een bedrag van € 1.337 door de kinderopvanginstelling
terugbetaald aan de Belastingdienst/Toeslagen, belanghebbende moest een bedrag van € 69 terugbetalen als gevolg van een hoger vastgesteld toetsingsinkomen. Over 2014 moest belanghebbende ook als gevolg van een hoger vastgesteld toetsingsinkomen een bedrag van € 68 terugbetalen.

Over 2015 is de KOT niet alleen aan de kinderopvanginstelling uitgekeerd maar ook aan belanghebbende zelf, voor een bedrag van€ 1.172. Belanghebbende heeft uiteindelijk een bedrag van € 1.241 (vermeerderd met een bedrag aan rente van € 52) moeten terugbetalen; het verschil tussen het bedrag aan KOT waar zij uiteindelijk, na verwerking van door haar doorgegeven wijzigingen, een hoger toetsingsinkomen en stopzetting van de KOT per 1 mei 2015, recht op had (€ 4.485) en wat was uitbetaald (€ 5.726). De Commissie leidt dit af uit producties 42 (Definitieve berekening Toeslagen 2015), 43 (Uitbetalingen aan KOI en ouder) en 44 (door het Landelijk Incasso Centrum, "LIC" verstrekte Overzicht (uit)betalingen en/of verrekeningen Toeslagen).

De Commissie meent dat het alsnog gedurende een 1 of 2 maanden doorbetalen van de KOT na stopzetting daarvan niet getuigt van hardheid. Ter zitting heeft UHT nog
toegelicht dat nadat de KOT op 9 oktober 2013 was stopgezet per 1 oktober 2013 nog
een bedrag aan KOT was uitgekeerd (zie het LIC-overzicht, productie 18; op 16 oktober 2013 heeft nog een uitbetaling van € 669 plaatsgevonden aan ), maar dat dit aan de kinderopvanginstelling was en dat de kinderopvanginstelling dit bedrag aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft terugbetaald.

Dat belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) is geregistreerd, is op
zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat zij vooringenomen of te streng door de
Belastingdienst/Toeslagen is behandeld.

Uit de LIC-overzichten volgt verder dat belanghebbende over het jaar 2015 een
betalingsregeling heeft gekregen, ondanks haar FSV-registratie.

Belanghebbende voert nog aan dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft verzuimd bij de
terugvorderingen de beslagvrije voet in aanmerking te nemen. De Commissie volgt
belanghebbende daarin niet: uit het dossier volgt niet dat er beslag is gelegd voor de
openstaande terugvorderingen of dat er is verrekend met andere toeslagen. Maar ook
wanneer dit wel het geval zou zijn geweest, kan de Commissie belanghebbende hierin
niet volgen.

De Commissie overweegt daartoe dat bij verrekening van of beslag op toeslagen tot 1
januari 2021 ingevolge artikel 4:93 lid 4 Awb jo. 475c onderdeel j Rv tot 1 januari 2021
in het geheel geen beslagvrije voet van toepassing was. Bij de wettelijke regeling vanaf 1 januari 2021 worden de toeslagen wél meegenomen in de beslagvrije voet (artikel 475c onderdeel j Rv), met uitzondering van de KOT. Kort samengevat: tot vandaag de dag werpt de beslagvrije voet geen belemmering op voor het leggen van beslag op of
verrekenen van de KOT.

Rest nog de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen juist heeft gehandeld door een
betalingsregeling met belanghebbende te treffen waardoor zij (mogelijk) onder haar
beslagvrije voet terecht kwam. De Commissie overweegt dienaangaande dat een
dergelijke betalingsregeling onverplicht is, en op aanvraag van belanghebbende tot stand is gekomen. Op basis van de haar nu bekende feiten en omstandigheden, ziet de
Commissie geen aanleiding om hierin vooringenomenheid of hardheid van de zijde van de Belastingdienst/Toeslagen aan te nemen.

De Commissie ziet dan ook geen aanknopingspunten om te oordelen dat belanghebbende vooringenomen of te hard door de Belastingdienst/Toeslagen is behandeld.

Schending motiveringsbeginsel door UHT

De Commissie volgt UHT in beginsel ten aanzien van het ingenomen standpunt ten
aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten
grondslag liggende onderzoek. In de bestreden besluiten is voldoende toegelicht waarom UHT concludeert dat belanghebbende gedurende de toeslagjaren 2013, 2014 en 2015 geen recht heeft op compensatie ex artikel 2.1 Wht. Een uitzondering vormt de motivering van het bestreden besluit voor zover dat gaat over 2014. UHT heeft het LIC overzicht ter zake immers niet in het bezwaardossier gevoegd. De Commissie acht het bezwaar in zoverre gegrond en adviseert UHT daaraan tegemoet te komen door het genoemde overzicht bij de beslissing op bezwaar te voegen en toe te lichten.//

Proceskostenvergoeding

Nu het LIC-overzicht over 2014 nog ontbreekt, adviseert de Commissie UHT de kosten
van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (voor het bezwaarschrift en voor het verschijnen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste
vergoeding per procespunt toe te kennen (wegingsfactor 2).

Conclusie

De Commissie adviseert UHT om:

  • het bezwaar deels gegrond te verklaren;
  • alsnog het LIC-overzicht over het toeslagjaar 2014 bij de beslissing op bezwaar te voegen en toe te lichten;
  • een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van 2 procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter