Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-0705 BAC 2022-07118

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 30 maart 2022

Ontvangst bezwaarschrift: 13 mei 2022

Hoorzitting: 5 april 2023

Overdracht advies aan UHT: 23 mei 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie om de integrale beoordeling van de compensatie voortvarend of te handelen.

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Beschikking eerste toets van 30 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU.

Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 30 maart 2022 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 29 oktober 2021 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2017 en 2018.
  • Bij beschikking van 30 maart 2022 (UHT CHR GU) is aan belanghebbende
    meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000. UHT heeft hierbij gekeken naar de jaren 2017 tot en met 2019.
  • Bij brief van 8 mei 2022, ingekomen op 13 mei 2022, heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze beschikking. Op 12 januari 2023 heeft UHT hier
    schriftelijk op gereageerd.
  • Bij brief van 8 juni 2022 heeft [gemachtigde] zich als gemachtigde gesteld.
  • Op 5 april 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid
    van partijen. Hiervan is een verslag gemaakt dat bij het advies is gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog of te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Een van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde eerste toets. Na de eerste toets volgt een integrate beoordeling op grond van de Wht.

Zoals uiteen is gezet in artikel 2.7 Wht voorziet die wet in een eenmalige forfaitaire
uitkering aan gedupeerde ouders. Deze uitkering is bedoeld voor ouders die een verzoek hebben ingediend of gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van de Whot, en die daarvoor in aanmerking komen.

De Commissie meent dat uit het bestreden besluit en de schriftelijke reactie volgt dat
UHT na het uitvoeren van de eerste toets heeft mogen oordelen dat zij geen reden zag
om tot uitkering van € 30.000 aan belanghebbende over te gaan. Uit de stukken blijkt dat de bijstellingen in de KOT voor de jaren 2018 en 2019 hebben plaatsgevonden conform de door belanghebbende doorgegeven wijzigingen in de opvanguren, het toetsingsinkomen en de stopzetting van de KOT per 1 september 2019.

De wijzigingen in toegekende KOT zijn op het eerste gezicht verklaarbaar en geven in
zoverre geen blijk van vooringenomenheid jegens belanghebbende. De Commissie stelt vast dat belanghebbende in haar bezwaarschrift niet opkomt tegen de vaststelling van de KOT voor deze jaren.

Voor het jaar 2017 heeft belanghebbende de nihilstelling van de KOT wel bestreden. Zij geeft aan dat zij in 2017 in Nederland in loondienst werkzaam was, waardoor haar
dochter naar de kinderopvang moest. Zij werkte om haar partner, met wie zij in 2014 in Marokko was gehuwd, naar Nederland te kunnen halen. Haar partner werkte in Marokko fulltime in een kledingzaak. Hij beschikte niet over een Nederlands BSN, had niet de Nederlandse nationaliteit en kan niet als haar toeslagpartner worden aangemerkt.

Belanghebbende heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat zij de komst van haar man naar Nederland zorgvuldig heeft voorbereid. Zij heeft vaak gebeld met de
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) over de vraag of zij aanspraak kon maken op
KOT tot het moment dat haar man naar Nederland kwam. Tegen haar is, aldus
belanghebbende, door medewerkers van B/T bij herhaling gezegd dat als haar man niet voor haar dochter kon zorgen, zij KOT kon aanvragen als zij werkt. Omdat haar man geen BSN had, kon hij niet worden vermeld in het aanvraagformulier KOT. Hierdoor stond belanghebbende als alleenstaande geregistreerd. Juist hierover heeft
belanghebbende, zo stelt zij, vaker gebeld met B/T.
UHT heeft aangegeven geen belnotities te hebben gevonden van gesprekken met
belanghebbende. In het kader van de integrale beoordeling zal dit nader worden
uitgezocht.

Uit de wet (artikel 1.6 lid 3 van de Wet Kinderopvang) volgt dat een ouder met een
partner slechts aanspraak heeft op KOT als de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont. Belanghebbende voldoet op het eerste gezicht niet aan deze bepaling. Zij is in 2014 getrouwd en haar partner woonde en werkte in 2017 in Marokko. Het feit dat het huwelijk niet was geregistreerd in Nederland, maakt dat niet anders. Zij waren in 2014 namelijk voor de Marokkaanse wet getrouwd. Dit huwelijk wordt op grond van artikel 31, eerste lid, Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig in Nederland erkend.

Dat brengt met zich mee dat belanghebbende voor het toeslagjaar 2017 evident geen
recht op KOT had en daarom evenmin recht heeft op compensatie. De door belanghebbende naar voren gebrachte bezwaargronden maken dit vooralsnog niet anders.

Indien en voor zover een grondigere bestudering van het dossier tot de conclusie leidt
dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, wat niet op voorhand kan worden uitgesloten, kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dat zal dan evenwel in het kader van de integrale beoordeling zijn.

Daarom zal de Commissie UHT adviseren om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

Met dit oordeel neemt de Commissie expliciet geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden. De Commissie adviseert UHT tot slot om de integrale beoordeling zo spoedig mogelijk of te ronden.

Proceskostenvergoeding

Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar naar mening van de Commissie ongegrond is, geen recht op vergoeding daarvan.

Advies

Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de lichte toets en adviseert de Commissie UHT:

  • om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren;
  • om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de
    beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de uitvoering van de lichte toets
    en niet al mede een integrale beoordeling bevat.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter