Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-07049

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primaire besluiten: 28 april 2022 met kenmerk UHT-DC-1 A en UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: 4 mei 2022

Hoorzitting: 6 juli 2023

Overdracht advies aan UHT: 18 augustus 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 28 april 2022, zijnde de definitieve beschikking afwijzing compensatie (UHT-DC-1 A) en de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag {UHT-DH5 A).

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie
toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Op grond
van artikel 9.2 en artikel 8.6 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 21 augustus 2020 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2006 tot en met UHT heeft in overleg met belanghebbende de toeslagjaren 2008 en 2009 beoordeeld.
  • Bij beschikking van 20 september 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat hij (nog) geen recht heeft op een bedrag van € 30.000.
  • De Commissie heeft ten aanzien van het daartegen gerichte bezwaar een advies (BAC 2021-1547) uitgebracht. Bij besluit van 31 maart 2022 {UHT-BOB) is heb bezwaar ongegrond verklaard.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 31 maart 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat belanghebbende gedurende de toeslagjaren 2008 en 2009 evident geen recht op KOT toekwam.
  • Bij beschikkingen van 28 april 2022 (UHT-DC-I A en UHT-DHS A) heeft UHT aan
    belanghebbende bekendgemaakt dat hij geen recht heeft op compensatie KOT
    voor de toeslagjaren 2008 en 2009.
  • Belanghebbende heeft bij bezwaarschriften van 29 april 2022, ingekomen op 4 mei 2022, tegen beide beschikkingen een bezwaarschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brieven van 4 mei, 17 september, 5 oktober en 9 november 2022 zijn bezwaargronden nader aangevuld.
  • Op 19 oktober 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
  • Op 22 februari 2023 heeft zich als gemachtigde van belanghebbende gesteld en een nader bezwaarschrift ingediend.
  • Op 11 mei 2023 heeft gemachtigde geprotesteerd tegen het doorgaan van de hoorzitting per 24 mei 2023. Hierbij zijn in aanvulling op de reeds ingediende bezwaarschriften verschillende punten naar voren gebracht. Deze zijn in de beoordeling door de Commissie meegenomen.
  • Op 12 mei 2023 heeft UHT aanvullend schriftelijk gereageerd.
  • In samenspraak met het kantoor van gemachtigde is een nieuwe hoorzitting
    gepland op 28 juni 2023. Gemachtigde heeft op 13 juni 2023 verzocht de
    hoorzitting te plannen op 17 augustus 2023.
  • De hoorzitting is vervolgens gepland op 6 juli 2023. Gemachtigde heeft hiertegen
    geprotesteerd. De Commissie heeft aan de datum vastgehouden in verband met
    het beroep van belanghebbende wegens niet tijdig beslissen. Op 6 juli 2023 heeft
    de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag
    daarvan gaat als bijlage bij het advies.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft de bezwaarschriften behandeld in haar vergadering van donderdag 6 juli 2023.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

In de jaren 2008 en 2009 bestond evident geen recht op kinderopvangtoeslag
ingevolge artikel 2.1 lid 1 onderdeel a Wht kent de Belastingdienst/Toeslagen op
aanvraag forfaitaire compensatie toe aan een aanvrager van KOT, die schade heeft
geleden, doordat ten aanzien van hem vóór 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de
kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de
Belastingdienst/Toeslagen.

Ingevolge artikel 2.1 lid 2 Wht wordt echter geen compensatie toegekend indien de door de aanvrager van een KOT geleden schade is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn. Hieronder wordt volgens de parlementaire geschiedenis tevens verstaan de situatie waarin de aanvrager evident geen recht had op KOT.

Belanghebbende heeft over de toeslagjaren 2008 en 2009 KOT aangevraagd voor de
kosten van een overblijfvoorziening: het gedurende de middagpauze toezichthouden op zijn schoolgaande dochter. Uit hoofde van de Wet kinderopvang (hierna: WKO) gaat het hierbij echter niet om een kwalificerende vorm van kinderopvang (artikel 1 lid 2 WKO (oud)). Belanghebbende genoot gedurende de periode in geding verder een uitkering ingevolge de Ziektewet, waaruit eveneens voortvloeit dat geen aanspraak op KOT bestond (artikel 6 WKO (oud)).

Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat zijn dochter destijds ook buitenschoolse
opvang heeft genoten, maar dit volgt niet uit de destijds door hem overlegde stukken.
Bovendien lijkt hier destijds geen KOT voor te zijn aangevraagd.

Het oordeel van UHT, dat over de toeslagjaren 2008 en 2009 sprake was van evident geen recht op KOT, komt de Commissie dan ook juist voor. Voor zover belanghebbende
over deze toeslagjaren vooringenomen zou zijn behandeld, kan dit niet tot compensatie leiden. Of de terugvorderingen over de toeslagjaren 2008 en 2009 vooringenomen zijn geweest, omdat de Belastingdienst/Toeslagen al eerder had kunnen weten dat geen kinderopvangtoeslag had moeten worden toegekend, kan daarom verder onbesproken blijven.

Moment beslissing UHT lichte toets

Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij, nu UHT pas op 20 september 2021 op de
eerste (voorheen: lichte) toets heeft beslist, recht zou hebben op compensatie. Hij heeft zich vóór 15 februari 2021 bij UHT aangemeld. Hij verwijst daarbij naar een brief van de staatssecretaris van Financiën aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

In tegenstelling tot belanghebbende leest de Commissie in de aangehaalde brief (2020- 2021, 31 066, nr. 819) niet dat degenen die zich vóór 15 februari 2021 hebben
aangemeld en die per de deadline van 1 mei 2021 nog geen besluit eerste toets hebben ontvangen, recht hebben op compensatie. Daarmee komt de Commissie aan de vraag of sprake is geweest van een toezegging met rechtsgevolg, niet toe.

Brief CvRM

Belanghebbende heeft daarnaast gewezen op de brief die hij op 15 september 2022 heeft ontvangen van het College voor de Rechten van de Mens (CvRM). Uit deze brief zou volgen dat hij gedupeerde van de Kinderopvangtoeslagaffaire is.

De Commissie meent dat aan de brief van het CvRM niet de waarde toekomt die belanghebbende eraan toekent. Het betreft een algemene brief waarin in algemene termen wordt gesproken over misstanden bij de Belastingdienst/Toeslagen. Deze brief kan niet leiden tot een ander oordeel met betrekking tot de vraag of UHT aan belanghebbende compensatie had moeten toekennen.

Bezwaar inzake O/GS

Ingevolge artikel 2.6 lid 1 Wht kent de Belastingdienst/Toeslagen aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag op aanvraag een O/GS-tegemoetkoming toe, indien de
toepassing van de Awir, de daarop rustende bepalingen of de WKO bij de uitvoering van de KOT heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard, omdat aan hem geen persoonlijke betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld van hemzelf of zijn partner ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de KOT.

Belanghebbende heeft bepleit aanspraak te kunnen maken op een O/GS tegemoetkoming, nu hij in het verleden in de Fraude Signalering Voorziening van de
Belastingdienst stond geregistreerd. Hij wijst daarbij tevens op een brief van de
Ontvanger van 13 februari 2016, waarin zijn kwijtscheldingsverzoek voor openstaande
aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wordt afgewezen in verband met opzet of grove schuld. De Ontvanger schrijft daarbij: "Het is aan opzet of grove schuld te wijten dat er te weinig belasting is betaald."

De Commissie overweegt dat artikel 2.6 lid 1 Wht voor de O/GS-tegemoetkoming vereist dat sprake is van een kwalificatie opzet of grove schuld ten aanzien van het ontstaan van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag. Daarvan is in het geval van belanghebbende niet gebleken. Uit productie 30 bij de schriftelijke reactie van UHT blijkt verder, dat de Belastingdienst/Toeslagen geen O/GS heeft vastgesteld bij
belanghebbende.

De Commissie concludeert gezien het voorgaande dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op de O/GS-tegemoetkoming.

Verstrekking van het persoonlijk dossier door UHT

Belanghebbende heeft aangevoerd dat UHT niet had mogen beschikken, voordat hij
inzage had gekregen in zijn eigen dossier. Hierover kan de Commissie kort zijn: deze
opvatting vindt geen steun in het recht.

Belanghebbende heeft verder aangegeven in de onderhavige procedure te zijn benadeeld door het ontbreken van zijn persoonlijk dossier. Het aanvullen van de bezwaargronden zou daarom niet goed mogelijk zijn. Daarnaast zouden ten onrechte de LIC-overzichten ontbreken. De Commissie overweegt met betrekking tot deze bezwaargrond als volgt.

Gelet op het bepaalde in artikel 6:17 en artikel 7:4 lid 2 Awb dient het bestuursorgaan
gedurende de bezwaarprocedure de op de zaak betrekking hebbende stukken ter
beschikking te stellen. De LIC-overzichten zijn tijdens de procedure, zij het op een later
moment, alsnog door UHT overgelegd.

De Commissie heeft geen aanwijzingen dat er sprake is van informatie, die niet aan het
dossier is toegevoegd, maar wel van invloed is geweest bij de beoordeling ervan. Het
komt haar daarom voor dat UHT aan haar verplichting, om alle op de zaak betrekking
hebbende stukken te verstrekken, heeft voldaan. Deze bezwaargrond kan daarom niet
slagen.

Bezwaar over de toeslagjaren tot 2008

Ingevolge artikel 2.1 lid 1 Wht kent de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag
compensatie toe aan de aanvrager van KOT. Belanghebbende was gedurende de
toeslagjaren tot 2008 niet de aanvrager van KOT, en komt ingevolge de Wht daarom niet in aanmerking voor compensatie over die jaren. Dat hij met betrekking tot de
terugvorderingen over de toeslagjaren tot 2008 samen met zijn ex-partner aansprakelijk was, maakt dit niet anders.

Zorgvuldigheid bestreden besluit

Het standpunt van belanghebbende dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen, volgt de Commissie niet. Door belanghebbende is met
betrekking tot dit punt aangevoerd dat er geen oudergesprek heeft plaatsgevonden. In
productie 7a van het bezwaardossier treft de Commissie het oudergesprek aan. De
Commissie heeft dan ook geen aanwijzingen dat het bestreden besluit onzorgvuldig is
voorbereid.

Proceskostenvergoeding

Voor de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ongegrond is, geen recht op vergoeding daarvan.

Conclusie en advies

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter