Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-07034

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschriften van belanghebbende

Primair besluiten: Van 1 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-I en 2 mei 2023 met kenmerk UHT-DCH

Ontvangst bezwaarschriften B/T: Op 9 mei 2022 tegen UHT-DC-I en 12 juni 2023 tegen UHT-DCH

Hoorzittingen: 6 april 2023 en 7 maart 2024

Overdracht advies aan UHT: 1 mei 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, het bestreden besluit op deze onderdelen aan te passen en het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 1 februari 2022 (met kenmerk UHT-DC I) en de definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 2 mei 2023 (met kenmerk UHT-DCH).

Overgangsrecht

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 9 maart 2020 verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2011.
  • Bij beschikking van 3 juni 2021 heeft UHT een forfaitair bedrag van € 30.000 aan belanghebbende toegekend.
  • Bij beschikking van 1 februari 2022 heeft UHT aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat de compensatieberekening uitkomt op een bedrag van € 27.880. Aangezien eerder al € 30.000 aan belanghebbende is toegekend, is dat ook het definitief aan belanghebbende toegekende compensatiebedrag.
  • Bij brief van 9 mei 2022 heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
  • UHT heeft op 24 oktober 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
  • Op 6 april 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Tijdens deze zitting bleek dat de herbeoordeling van de toeslagjaren 2008, 2009 en 2010 nog niet was afgerond. In overleg met partijen is daarom besloten de herbeoordeling over deze toeslagjaren alsnog te laten uitvoeren en een tweede hoorzitting te houden. Het verslag van deze hoorzitting is achter dit advies gevoegd.
  • Bij beschikking van 2 mei 2023 (met kenmerk UHT-DCH) heeft UHT aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat haar over de toeslagjaren 2008, 2009 en de maand juli 2010 geen compensatie toekomt. Over de maanden januari tot en met juni 2010, augustus tot en met december 2010 en het toeslagjaar 2011 bedraagt het definitieve compensatiebedrag € 47.381.
  • Bij brief van 12 juni 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende pro forma bezwaar ingediend tegen deze beschikking. De aanvullende gronden heeft gemachtigde op 14 september 2023 ingebracht.
  • Op 2 oktober 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift van belanghebbende.
  • Op 7 maart 2024 heeft de Commissie een tweede hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van de hoorzitting is achter dit advies gevoegd.
  • UHT heeft naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken op 12 maart 2024 een aanvullende beschouwing ingediend. Deze beschouwing is op 13 maart 2024 ingekomen.
  • Bij brief van 8 april 2024 heeft gemachtigde gereageerd op de aanvullende beschouwing van 12 maart 2024.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter], [commissielid] en [commissielid], heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hiernavolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaren ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Compensatie over juli 2010
Belanghebbende is het niet eens met de stelling van UHT dat geen recht op compensatie bestaat voor juli 2010. De Commissie overweegt hierover als volgt.

Om over een bepaalde periode voor compensatie in aanmerking te komen, bepaalt artikel 2.1 Wht dat over die periode ook daadwerkelijk KOT moet zijn ontvangen. Belanghebbende heeft op 17 juli 2011 een antwoordformulier ingediend met bewijsstukken voor de kinderopvang over 2010. Daaronder bevinden zich geen bewijsstukken voor de maand juli. De Commissie kan UHT daarom volgen in haar stellingname dat hierdoor binnen het geldende beoordelingskader voor compensatie op grond van de Wht onvoldoende aannemelijk is geworden dat belanghebbende opvang heeft afgenomen in juli 2010. De Commissie adviseert UHT om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Motivering van de compensatieberekening
Belanghebbende kan zich niet vinden in de door UHT gemaakte definitieve berekening, omdat de gegevens die nodig zijn voor een controle hiervan ontbreken. Daarnaast stelt belanghebbende dat het schema met de definitieve compensatieberekening bij de beschikking met kenmerk UHT-DCH ontbreekt.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een onjuiste berekening sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van de schriftelijke verweren met onderliggende producties, zoals het overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en het schema met de definitieve compensatieberekening, een voldoende (controleerbare) onderbouwing is geboden voor de gemaakte berekening. De Commissie adviseert het bezwaar op deze punten dan ook ongegrond te verklaren.

Hoogte van de compensatieberekening
In de bij de beschouwing van UHT van 2 oktober 2023 gevoegde tabel is bij component n opgenomen “Het bezwaar is deels gegrond omdat component f onjuist is berekend”. Component f betreft het verschil met de laatst vastgestelde beschikking KOT. Daarin zou eerder € 44 in plaats van € 28 rente berekend zijn. In de beschouwing zelf komt UHT tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is. Het is de Commissie onduidelijk hoe deze twee, op het oog strijdige, conclusies zich tot elkaar verhouden.

UHT heeft in de aanvullende beschouwing van 12 maart 2024 toegelicht dat de vermelding dat het bezwaar gegrond is, onder component n in de bij de beschouwing van UHT van 2 oktober 2023 gevoegde tabel, moet worden gezien als een verschrijving. UHT voert aan dat component f correct is berekend en dat geen sprake is van een gegrond bezwaar met betrekking tot deze component uit de compensatieberekening. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt dat de toelichting in de bij de aanvullende beschouwing van 2 oktober 2023 gevoegde tabel een verschrijving is en adviseert UHT om deze component ongewijzigd te laten.

Vergoeding voor kosten voor juridische bijstand
Belanghebbende voert aan dat het onduidelijk is hoe het bedrag van € 1.496 onder component m, de vergoeding voor de kosten van juridische hulp, is opgebouwd. Belanghebbende stelt daarnaast dat zij wellicht aanspraak maakt op een hogere vergoeding. De Commissie overweegt hierover als volgt.

In de compensatieberekening bij de beschikking met kenmerk UHT-DC I is over toeslagjaar 2011 een bedrag van € 1.496 toegekend voor juridische bijstand. UHT heeft in haar schriftelijke reactie toegelicht dat op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals gold over het jaar 2022, één procespunt met wegingsfactor twee (2 x € 748) is toegekend. In de compensatieberekening bij de beschikking met kenmerk UHT-DCH is over toeslagjaar 2011 een bedrag van € 1.674 hiervoor toegekend. Het verschil laat zich verklaren doordat in de beschikking UHT-DCH uit is gegaan van de tarieven van het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals gold over 2023. De Commissie adviseert om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Rente over gemiste kinderopvangtoeslag
Belanghebbende stelt dat de rentevergoeding over de gemiste KOT over het toeslagjaar 2011 niet klopt. Zij voert daarbij aan dat de rentevergoeding hoger moet zijn, omdat B/T in 2012 al is begonnen met terugvorderen. De Commissie overweegt hierover als volgt.

De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna Awir). De startdatum van de rentevergoeding over gemiste KOT moet overeenkomstig dit artikel vastgesteld zijn op 1 juli ná het toeslagjaar. De Commissie is van oordeel dat UHT met de schriftelijke reactie en de onderliggende producties voldoende heeft onderbouwd dat UHT uit is gegaan van de juiste startdatum.

UHT heeft in de aanvullende beschouwing van 12 maart 2024 de compensatieberekening gecontroleerd. Hieruit volgt dat een verkeerde einddatum is gehanteerd. UHT is uitgegaan van de datum van de beschikking met kenmerk UHT-DC I, terwijl uit moet worden gegaan van de datum van de beschikking met kenmerk UHT-DCH. De rentevergoeding is daarom niet goed berekend. Belanghebbende heeft hierdoor ten onrechte minder compensatie ontvangen dan waarop zij recht heeft. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel gegrond te verklaren, het besluit op dit onderdeel te herroepen en in de beslissing op bezwaar de juiste einddatum voor de berekening van de rentevergoeding over gemiste KOT te hanteren.

Verbod op tarifering
Belanghebbende voert aan dat UHT zich niet schuldig mag maken aan het overtreden van het verbod op tarifering. Dit houdt in dat de in rekening gebracht rente niet hoger mag zijn dan de vergoede rente. Uit het dossier is de Commissie gebleken dat over de toeslagjaren 2010 en 2011 geen rente in rekening is gebracht. Dit betekent dat geen sprake kan zijn van een schending van het verbod op tarifering.

De Commissie adviseert UHT om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Immateriële schade
Belanghebbende betwijfelt of de gekozen startdatum voor de vergoeding van immateriële schade van 10 februari 2010 correct is. Daarnaast voert belanghebbende aan dat de einddatum voor de immateriële schadevergoeding moet doorlopen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar. Belanghebbende vraagt ook of zij een rentevergoeding heeft gekregen voor de immateriële schadevergoeding en of die rentevergoeding juist is. De Commissie overweegt hierover als volgt

Op grond van artikel 2.3 lid 4 van de Wht geldt de dagtekening van de eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van kinderopvangtoeslag als startmoment voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade. In het geval van belanghebbende is dat de datum van de eerste neerwaartse beschikking 25 februari 2010. UHT hanteert echter 10 februari 2010 als startdatum, de datum waarop intern bij UHT de nihilstelling van de KOT is vastgelegd. Het is de Commissie gebleken dat UHT in voorkomende gevallen een eerdere datum hanteert als sprake is van andersoortige vooringenomen handelingen. De Commissie adviseert UHT om die reden de ingangsdatum overeenkomstig dit standpunt te handhaven op 10 februari 2010.

Vanaf die datum tot de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking wordt € 500 aan vergoeding toegekend voor ieder half jaar dat is verstreken. UHT heeft bij het berekenen van de vergoeding de juiste einddatum gehanteerd. De vergoeding voor immateriële schade is forfaitair opgebouwd. Bij deze component wordt, ingevolge artikel 2.3 Wht, geen rentevergoeding toegekend.

De Commissie adviseert UHT, nu het bezwaar vanwege een onjuiste berekening van de rentevergoeding voor gemiste KOT gegrond wordt verklaard, de einddatum voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade vast te stellen op de datum van de beslissing op bezwaar.

Vergoeding 1%

Zoals UHT in haar aanvullende beschouwing van 12 maart 2024 heeft aangegeven dient, nu het bezwaar gedeeltelijk gegrond is bevonden, ook de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal opnieuw berekend en aangepast te worden.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie gedeeltelijk gegrond is en het bestreden besluit dient te worden herroepen adviseert de Commissie het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie aan UHT om:

  • De bezwaarschriften gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren in die zin dat: - de rentevergoeding over gemiste KOT opnieuw wordt berekend over de juiste periode; - de vergoeding voor immateriële schade wordt berekend tot de datum van de beslissing op bezwaar; - de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal opnieuw wordt berekend en aangepast.
  • Een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter