BAC 2022-06746
Publicatiedatum 06-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 22 april 2022 met kenmerk UHT CHR GU
Dagtekening bezwaarschrift: 22 april 2022
Ontvangst bezwaarschrift: 26 april 2022
Overdracht advies aan UHT: 26 mei 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de beschikking eerste toets kennelijk ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking eerste toets d.d. 22 april 2022 (verder onder meer; de bestreden beschikking).
Aan belanghebbende is met toepassing van het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021 (Staatscourant 2021, 28304, hierna: Catshuisregeling) het verzoek om compensatie bij
de bestreden beschikking vooralsnog afgewezen.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), verplaatst naar afdeling 2.1 van deze wet. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 10 mei 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- UHT heeft bij de bestreden beschikking aan belanghebbende medegedeeld dat hij
nu nog niet in aanmerking komt voor de compensatie van € 30.000. - Belanghebbende heeft bij brief van 22 april 2022 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
- UHT heeft op 9 december 2022 een schriftelijke reactie ingediend.
- De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaarschrift behandeld in haar vergadering van 26 mei 2023.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en dat het ook overigens
voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek tot herstel hebben ingediend, indien het verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht). Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde eerste toets. Na deze eerste toets volgt een integrale beoordeling.
Om over bepaalde jaren voor compensatie in aanmerking te komen, dient men in elk
geval in die jaren KOT te hebben aangevraagd. De Compensatieregeling is hier
duidelijk over. Belanghebbende voert aan dat hij KOT heeft aangevraagd via het
gastouderbureau en geen beschikking meer heeft over gegevens die dat standpunt
onderbouwen omdat de bewindvoerder die zijn financiën destijds in beheer had, failliet is gegaan. De Commissie stelt vast dat zich onder de gedingstukken een uitdraai uit de administratieve systemen van de B/T bevindt met een overzicht van de door belanghebbende en/of zijn partner aangevraagde toeslagen. Hieruit valt niet te lezen dat er door belanghebbende aanvragen zijn gedaan voor KOT in de jaren 2006 t/m 2017. UHT kon zich derhalve vooralsnog op het standpunt stellen dat belanghebbende daarmee niet aan (één van) de vereisten van de Compensatieregeling voldoet en daarom niet voor compensatie op grond van deze regeling in aanmerking komt.
Daarom adviseert de Commissie UHT om het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren en om te bevorderen dat de integrale beoordeling zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden.
De Commissie heeft met toepassing van artikel 7:3 Algemene wet bestuursrecht van het horen van belanghebbende afgezien.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om:
- het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren;
- te bevorderen dat de integrale beoordeling zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter