Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-06725

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 april 2022 met kenmerk UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 28 april 2022

Hoorzitting: 16 augustus 2023

Overdracht advies aan UHT: 11 september 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen (afwijzende) beschikking van 26 april 2022 (UHT CHR GU) over de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een zogenoemde Catshuisuitkering van € 30.000.

Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021 (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 26 april 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor de periode 2011 tot en met 2013.
  • Bij beschikking van 26 april 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat hij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
  • Bij brief, ontvangen op 28 april 2022, heeft belanghebbende tegen deze beschikking een bezwaarschrift met gronden ingediend.
  • Bij schriftelijke reactie van 16 maart 2023 heeft UHT gereageerd op het bezwaar van belanghebbende.
  • Op 16 augustus 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000
aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, als het
verzoek wordt toegekend (artikel 2.7 Wht).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde ‘eerste toets’. Na deze eerste toets volgt een ‘integrale beoordeling’ op grond van de Wht.

In de schriftelijke reactie en de aanvulling daarop op de hoorzitting, heeft UHT
aanvullend duidelijkheid verschaft over de reden waarom zij vooralsnog niet tot
toekenning van de uitkering van het forfaitaire bedrag van € 30.000 over is gegaan.

De Commissie meent dat uit de schriftelijke reactie volgt dat UHT na het uitvoeren van
de eerste toets heeft mogen oordelen dat zij vooralsnog geen reden zag om tot uitkering van € 30.000 aan belanghebbende over te gaan. Immers, de bijstellingen voor de jaren 2011 tot en met 2013 hebben, voor zover tot nu toe uit de stukken blijkt,
plaatsgevonden conform de van de kinderopvanginstelling of belanghebbende ontvangen informatie. De Commissie overweegt dat uit de stukken onder andere blijkt dat een neerwaartse bijstelling van KOT in 2011 na bezwaar is gecorrigeerd. In berekeningsjaar 2012 heeft geen neerwaartse bijstelling van KOT plaatsgevonden. Belanghebbende heeft in 2013 de KOT stopgezet met ingang van 1 februari 2013. De KOT 2013 is om deze reden verlaagd. UHT heeft de wijzigingen en de redenen hiervoor in haar verweerschrift nader uiteengezet en ter zitting heeft zij dit toegelicht. De wijzigingen in toegekende KOT zijn derhalve in ieder geval op het eerste gezicht verklaarbaar. De door belanghebbende naar voren gebrachte bezwaargronden maken dit naar het oordeel van de Commissie niet anders.

Voor zover een grondigere bestudering tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, hetgeen op voorhand niet kan worden uitgesloten, dan kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan evenwel in het kader van een afzonderlijke integrale beoordeling zijn, waarna een nieuw besluit wordt genomen. Dit heeft derhalve geen gevolgen voor het besluit waartegen in deze procedure in bezwaar is gekomen.

Dit brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren om het bezwaar ongegrond te verklaren. Met haar beoordeling geeft de Commissie geen voorschot op de integrale
beoordeling. Deze beoordeling zal nog plaatsvinden en staat los van het bezwaar dat is
ingediend tegen het besluit volgend op de eerste toets.

Conclusie

Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de eerste toets. De Commissie adviseert UHT:

  • om het bezwaar ongegrond te verklaren;
  • om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van een standaardvergoeding volgens de compensatieregelingen en niet al mede een integrale beoordeling bevat.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter