Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-06716

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 15 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 22 april 2022

Overdracht advies aan UHT: 24 oktober 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen (afwijzende) beschikking lichte toets van 15 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU.

Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021
(Staatscourant 2021, 28304).

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden (Staatsblad 2022, 433). Gelet op de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich bij UHT gemeld in het kader van herbeoordeling van
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij beschikking van 15 maart 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog)
    geen recht heeft op de betaling van een forfaitair bedrag van € 30.000.
  • Belanghebbende heeft bij brief, ingekomen op 22 april 2022, hiertegen bezwaar
    gemaakt. De ontvangst is op 9 mei 2022 bevestigd.
  • Op 25 mei 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de gronden van bezwaar.
  • Op 16 oktober 2023 heeft belanghebbende aangegeven dat zij vanwege ziekte niet
    kan deelnemen aan de hoorzitting gepland op 17 oktober 2023. Tevens geeft zij aan
    dat het bezwaarschrift wel verder behandeld kan worden en beschrijft ze hoe stressvol haar situatie is. Als bijlage voegt ze de plaatsingsovereenkomsten voor
    haar beide kinderen met het kinderdagverblijf voor toeslagjaar 2019 toe.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

In het kader van de hersteloperatie KOT heeft het kabinet eind 2020 aanvullende
maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen. Eén van die
maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle
gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het verzoek
wordt gehonoreerd.

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde lichte toets. Na de lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.

De Commissie ziet zich in deze procedure voor de vraag gesteld of UHT terecht en op
goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming op basis van de eerste toets af te wijzen.

Belanghebbende heeft van 2019 tot en met 2021 KOT ontvangen. UHT heeft in de
schriftelijke reactie enkel de wijzigingen in de KOT voor toeslagjaar 2019 toegelicht. In
toeslagjaar 2019 is de KOT neerwaarts bijgesteld op basis van informatie die door
belanghebbende zelf is doorgegeven op 3 augustus 2020 (productie 5 en 6 van het
bezwaardossier). Uit het door belanghebbende toegestuurde formulier blijkt dat beide
kinderen in 2019 van 1 september tot en met 31 december 2019 gebruik hebben
gemaakt van kinderopvang. Op basis van deze informatie is de KOT voor toeslagjaar
2019 op 3 april 2021 definitief vastgesteld op € 1.442. Omdat deze neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden na 23 oktober 2019, stelt UHT dat deze buiten het
beoordelingskader van de Wht valt.

De Commissie overweegt als volgt. Artikel 2.1 lid 1 Wht bepaalt dat op aanvraag
compensatie wordt toegekend aan een aanvrager van KOT, die schade heeft geleden,
doordat ten aanzien van hem vóór 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de KOT-regelingen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) dan wel hardheid van het systeem. Dat een
(definitieve) beschikking voor toeslagjaar 2019 na 23 oktober 2019 is genomen, betekent niet automatisch dat in de aanloop naar deze beschikking, en dus in de periode vóór 23 oktober 2019, geen sprake kan zijn geweest van institutionele vooringenomenheid dan wel hardheid van het systeem. In het onderhavige geval is echter neerwaarts gecorrigeerd op basis van informatie die na 23 oktober 2019 is opgevraagd door B/T en aangeleverd door belanghebbende.

Derhalve kan de Commissie UHT volgen ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT in het kader van de lichte toets voldoende onderbouwd dat vooralsnog in de periode tot 23 oktober 2019 geen sprake lijkt van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld.

Met betrekking tot de KOT voor de toeslagjaren 2020 en 2021 geldt dat deze buiten het beoordelingskader van de Wht vallen.

Met betrekking tot de registratie van belanghebbende in het FSV-systeem overweegt de Commissie dat registratie in het FSV-systeem niet per definitie inhoudt dat institutioneel vooringenomen is gehandeld en daarom aanspraak zou bestaan op compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen. Tijdens de integrale beoordeling kan belanghebbende dit bespreken met de persoonlijk zaakbehandelaar die aan haar zal worden toegewezen. De Commissie hoopt dat de integrale behandeling op dit punt meer duidelijkheid zal geven aan belanghebbende Gezien het voorgaande kan belanghebbende op dit moment niet als gedupeerde in de zin
van de herstelregelingen worden aangemerkt. Wel ziet de Commissie dat zij haar situatie als zeer knellend ervaart. De Commissie concludeert toch dat UHT op goede gronden tot haar besluit is gekomen. Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bezwaar ongegrond te verklaren.

Voor zover een grondiger bestudering tijdens de integrale beoordeling tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, kan alsnog
worden overgegaan tot compensatie.

Conclusie

Samenvattend is de Commissie van oordeel dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de lichte toets en adviseert de Commissie UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter