BAC 2022-06629
Publicatiedatum 12-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 15 maart 2022, met kenmerk UHT CHR MGU
Ontvangst bezwaarschrift: 22 april 2022
Hoorzitting: 15 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 11 december 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) constateert gebreken aan het primaire besluit. Deze leiden echter niet tot herroeping van het besluit. De Commissie adviseert om de integrale beoordeling van de compensatie in gang te zetten en hierin nader onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de neerwaartse correcties voor toeslagjaren 2005 en 2006.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Beschikking eerste toets inzake toekenning forfaitair bedrag van € 30.000,- van 15 maart 2022 met kenmerk UHT CHR MGU.
Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en de Catshuisregeling, komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 15 maart 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Bij beschikking van 15 maart 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij over de jaren 2005 en 2006 (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000,-.
- Bij brief van 22 april 2022 heeft gemachtigde een bezwaarschrift ingediend. Op 20 juli 2023 heeft UHT hier schriftelijk op gereageerd.
- Op 15 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020 aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen. Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000,- aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht).
Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000,-, is voorzien in het uitvoeren van een zogenoemde lichte of eerste toets. Na deze toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.
De Commissie stelt vast dat UHT in de bezwaarfase ten aanzien van beide toeslagjaren van standpunt is veranderd. De in de beschikking van 15 maart 2022 ingenomen standpunten dat belanghebbende over 2005 geen geld heeft hoeven terugbetalen en dat zij in 2006 de KOT heeft stopgezet, heeft UHT in bezwaar verlaten. Ten aanzien van de motivering overweegt de Commissie daarom dat de beschikking van 15 maart 2022 onvoldoende is. Hoewel UHT door middel van het indienen van een schriftelijke reactie en het ter zitting gevoerde verweer het standpunt inmiddels heeft verduidelijkt, is de Commissie van oordeel dat dit gebrek niet tijdig en volledig is gerepareerd.
Het ontbreken van een toereikende motivering is in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een belanghebbende die een motivering wenst te krijgen, ziet zich evenwel gedwongen om bezwaar in te stellen nu de uitgangspunten van de beschikking onjuist waren. Belanghebbende heeft in 2005 namelijk wel KOT moeten terug betalen en zij stelt ten aanzien van 2006 niet de toeslag zelf stopgezet te hebben. In bezwaar heeft UHT een nadere motivering gegeven. Het gebrek leidt niet tot herroeping van het besluit omdat de Commissie naar aanleiding van het gewijzigde standpunt van UHT nog geen aanleiding ziet om te adviseren om tot uitkering van € 30.000,- aan belanghebbende over te gaan.
De Commissie adviseert UHT om in de integrale beoordeling verder uit te zoeken wat de oorzaak is van de neerwaartse correcties in 2005 en 2006 en belanghebbende hierover definitief uitsluitsel te geven. De Commissie adviseert UHT om daarbij voor 2005 te betrekken dat blijkens productie 5 het aantal opvanguren initieel 2.450 was en na “kinderopvangvaststelling” 1.498 uur (productie 4, pagina 5), in het licht van de “verslagverstrekking”, zie productie 4, pagina 4, waar staat dat de uren zijn aangepast van 2.314 naar 273 volgens het contract. Voor 2006 wijst de Commissie nog op het RKT- en SAS-overzicht in productie 6, waarin als einddatum van de opvang 14 mei 2006 is vermeld.
Voor zover een meer grondige bestudering tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, hetgeen op voorhand niet kan worden uitgesloten, dan kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan evenwel in het kader van de integrale beoordeling zijn. Dit heeft derhalve geen gevolgen voor het besluit waartegen in onderhavige procedure bezwaar is ingediend.
Hoewel de Commissie begrijpt dat belanghebbende graag over haar persoonlijk dossier wil beschikken, is de Commissie van oordeel dat voor deze bezwaarprocedure alle relevante, op de zaak betrekking hebbende stukken zijn toegestuurd. In het kader van de integrale beoordeling zal UHT een meer uitgebreid dossier ter beschikking stellen (vergelijk punt 5.1 van de schriftelijke reactie). Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van UHT medegedeeld dat het persoonlijk dossier ook nog volgt, maar ook dat het samenstellen daarvan in de regel veel tijd kost.
Met vorenstaande beoordeling geeft de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden, los van het bezwaarschrift dat is ingediend tegen het besluit volgend op de eerste toets.
De Commissie adviseert UHT tot slot om het ertoe te leiden dat de integrale beoordeling in gang wordt gezet.
Proceskostenvergoeding
Voor de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure adviseert de Commissie geen recht op vergoeding daarvan toe te kennen nu het bezwaar niet leidt tot herroeping van het bestreden besluit (artikel 7:15 van de Awb).
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT:
- om het bestreden besluit in stand te laten;
- om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de eerste toets en niet al mede een integrale beoordeling bevat;
- om in de integrale beoordeling nader onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de neerwaartse correcties voor toeslagjaren 2005 en 2006.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter