BAC 2022-06626 / 2022-07943
Publicatiedatum 09-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 10 mei 2022, UHT-DC-I A, UHT-DC I en UHTDH5
A
Hoorzitting: 19 april 2024 om 11.00 uur
Overdracht advies aan UHT: PM
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaarschrift tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I
gedeeltelijk gegrond te verklaren, dit besluit te herroepen en een
proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 30.000,- voor de
periode 1 maart tot en met 31 oktober 2008, en geen compensatie toegekend voor het jaar 2005, de maanden november en december van 2008, en het jaar 2009.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet(en) de bestreden beschikking(en) geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de
standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 21 oktober 2021 verzocht om een herbeoordeling van
de kinderopvangtoeslag (hierna: kot). - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 10 maart 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende het jaar 2005, de maanden november en december
2008 en het jaar 2009 geen sprake is geweest van institutionele
vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. - Bij beschikking van 22 maart 2022 (UHT-VC I) heeft UHT aan belanghebbende
een vooraankondiging compensatie kot toegestuurd. - Eveneens bij beschikking van 22 maart 2022 (UHT-B DMB2) heeft UHT aan
belanghebbende medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een betaling van
€30.000,-. - Gemachtigde heeft bij brief van 24 april 2022 tegen deze beschikking een pro
forma bezwaarschrift ingediend. - Bij beschikking van 10 mei 2022 (UHT-DC-I A) heeft UHT de compensatie kot
afgewezen voor het jaar 2005, de maanden november en december 2008 en het
jaar 2009. - Gemachtigde heeft bij brief van 6 juni 2022, ingekomen op 9 juni 2022, tegen
deze beschikking een pro forma bezwaarschrift ingediend. - Eveneens bij beschikking van 10 mei 2022 (UHT-DC I) heeft UHT aan
belanghebbende een compensatie toegekend van € 30.000,- voor de periode 1
maart 2008 tot en met 31 oktober 2008. - Gemachtigde heeft bij brief van 6 juni 2022, ingekomen op 9 juni 2022, tegen
deze beschikking een pro forma bezwaarschrift ingediend. - Eveneens bij beschikking van 10 mei 2022 (UHT-DH5 A) heeft UHT een
hardheidstegemoetkoming voor het jaar 2005, de maanden november en
december van 2008 en het jaar 2009 afgewezen. - Gemachtigde heeft bij brief van 6 juni 2022, ingekomen op 9 juni 2022, tegen
deze beschikking een pro forma bezwaarschrift ingediend. - Gemachtigde heeft bij brief van 21 juni 2023 de bezwaarschriften aangevuld.
- UHT heeft op 28 augustus 2023 gereageerd op de bezwaarschriften.
- Op 19 april 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd. - Dit advies wordt uitgebracht door [commissielid], [commissielid] en [commissielid].
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor
de periode 1 maart 2008 tot en met 31 oktober 2008 op de juiste wijze heeft berekend
en terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van
belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor het jaar 2005, de maanden november en december 2008 en het jaar 2009 af te wijzen.
Gemachtigde stelt dat geen sprake is van equality of arms en dat de bestreden
beschikkingen onvoldoende zorgvuldig zijn genomen en onvoldoende zijn gemotiveerd. De Commissie overweegt in dit verband het volgende. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4, lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier ontvangen. De Commissie is van oordeel dat UHT met de in de schriftelijke reactie van 28 augustus 2023 gegeven toelichting en de daarbij overgelegde stukken voldoende duidelijkheid heeft gegeven. De Commissie acht de bestreden besluiten daarmee voldoende onderbouwd.
UHT heeft in de schriftelijke reactie, met verwijzing naar onderliggende stukken,
uiteengezet hoe de compensatieberekening tot stand is gekomen en heeft toegelicht hoe de componenten tot stand zijn gekomen. Daarbij heeft zij erkend dat de componenten e en i onjuist zijn vastgesteld. Nu deze echter zijn vastgesteld in het voordeel van belanghebbende, zullen deze componenten in verband met het verbod van reformatio in peius niet worden aangepast, aldus UHT.
Ingevolge artikel 2.3, lid 7 Wht wordt, kortweg, over het bedrag van de gemiste kot als
gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In de compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen bij component o. UHT heeft in haar schriftelijke reactie en ter zitting erkend dat de berekening onjuist is en dat in de nieuwe berekening op een hogere rentevergoeding wordt uitgekomen. Het bezwaar op dit punt is dan ook in zoverre gegrond.
De Commissie merkt het volgende op. Het uit artikel 7:11 van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb) voortvloeiende verbod van reformatio in peius houdt in dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de
heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt, dan zonder de
bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) heeft deze
rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling.
Het gaat er aldus de CRvB om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene. Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, leidt die omstandigheid niet zonder meer tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius. Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze nog uit te voeren herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie geraakt vergeleken met de definitieve beschikking van 10 mei 2022 met kenmerk UHT-DC I, waartegen het bezwaar is gericht.
Met het standpunt van UHT, om component o wèl, en de bedragen onder de
componenten e en i over het toeslagjaar 2008 niet aan te passen, constateert de
Commissie dat belanghebbende niet in een in voornoemde zin slechtere positie is geraakt of anderszins is tekortgedaan. De Commissie adviseert UHT, aansluitend bij haar eigen standpunt, dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren en de compensatie opnieuw te berekenen en daarbij alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. Nu UHT en de Commissie het bezwaar op dit punt gegrond achten en de Commissie tot herroeping van de bestreden beschikking met het kenmerk (UHT-DC I) zal adviseren, wordt tevens tot een toekenning van een proceskostenvergoeding geadviseerd.
De Commissie ziet geen aanknopingspunten om aan de juistheid van de overige
bedragen te twijfelen.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de werkelijke schade hoger is dan de toegekende compensatie voor materiële en immateriële schade. De Commissie wijst erop dat op grond van artikel 2.1, lid 1 jo. artikel 2.3 van de Wht alleen forfaitaire bedragen aan compensatie worden toegekend. Als belanghebbende meent dat zij meer of andere schade heeft geleden, dan dient zij daarvoor een verzoek in te dienen voor vergoeding van aanvullende werkelijke schade zoals omschreven in artikel 2.1, lid 3 Wht.
Voor het jaar 2005 overweegt de Commissie dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2005 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Met betrekking tot de maanden november en december 2008 en het jaar 2009
overweegt de Commissie dat voor een compensatie of tegemoetkoming in het kader van de Wht in aanmerking komt de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de B/T, of de ouder die ten onrechte een kwalificatie opzet/grove schuld heeft gekregen. Toekenning van compensatie of tegemoetkoming blijft, ingevolge het bepaalde bij artikel 2.1, lid 2 van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT. Volgens UHT was daarvan sprake vanaf november 2008, nu de kinderen niet langer op hetzelfde adres bij belanghebbende woonden en er geen sprake was van door belanghebbende afgenomen gekwalificeerde kinderopvang.
Hoewel de Commissie UHT daarin tot op zekere hoogte kan volgen, geldt in dit specifieke geval dat belanghebbende in oktober 2008 van de ene op de andere dag werd geconfronteerd met een uithuisplaatsing van haar kinderen. Zij kon haar kinderen vanaf dat moment dus niet op haar huisadres ingeschreven houden en evenmin naar de kinderopvanginstelling (hierna: KOI) brengen. Belanghebbende heeft bovendien onweersproken gesteld dat de KOI haar aan een opzegtermijn van drie maanden hield. Zij had daardoor pas per eind januari 2009 de KOT kunnen stopzetten. Bovendien heeft belanghebbende meteen pogingen ondernomen om de uithuisplaatsing van de kinderen ongedaan te maken, in de hoop en de verwachting dat de kinderen weer bij haar terug zouden komen. Dit is haar uiteindelijk evenwel niet gelukt. Gezien de specifieke omstandigheden van dit geval en de benarde positie waarin belanghebbende is komen te verkeren, ziet de Commissie aanleiding UHT te adviseren ook compensatie te verlenen voor de maanden november en december 2008, alsmede januari 2009.
Ten aanzien van de bezwaargrond dat belanghebbende ten onrechte geen O/GS
kwalificatie heeft gekregen, merkt de Commissie op dat op geen enkele wijze is
gebleken dat aan belanghebbende een betalingsregeling is geweigerd. De Commissie
adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om:
- Het bezwaarschrift tegen de beschikking met het kenmerk UHT-DC I gegrond te
verklaren ten aanzien van de gemiste rente en de einddatum van de immateriële
schade en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen
opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies, en daarbij de einddatum
van de vergoeding voor immateriële schade en van de desbetreffende
vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de
beslissing op bezwaar en deze beschikking in zoverre te herroepen; - Het bezwaarschrift tegen de beschikking met het kenmerk UHT-DH5 A gegrond te
verklaren door alsnog compensatie toe te kennen over de maanden november en
december 2008 alsmede januari 2009; - De bezwaarschriften voor het overige ongegrond te verklaren;
- Een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van
twee punten en een wegingsfactor 2.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter