BAC 2022-06539
Publicatiedatum 09-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 25 maart 2022 (UHT-DC I)
25 maart 2022 (UHT-DH5 A)
25 maart 2022 (UHT-DC-I A)
Ontvangst bezwaarschriften: 19 april 2022 (UHT-DC I)
19 april 2022 (UHT-DC-I A & UHT-DH5 A)
Hoorzitting: 17 januari 2024
Overdracht advies aan UHT: 8 maart 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de op 25 maart 2022 door UHT genomen beschikkingen, met kenmerken UHT-DC I, UHT-DH5 A en UHT-DC-I A). Hierbij is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2007, 2008 en 2011 een definitief compensatiebedrag toegekend ad € 45.617,-. Over de toeslagjaren 2005, 2006, 2009, 2010, 2012, 2017, 2018 en 2019 is geen compensatie toegekend (UHT-DH5 A & UHT-DC-I A).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen 49, 49b, en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stcrt. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande worden de bestreden beschikkingen geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
• Belanghebbende heeft UHT op 18 december 2019 verzocht om een herbeoordeling van haar aanspraken op kinderopvangtoeslag. UHT heeft in het kader van de herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2005 tot en met 2012 en 2017 tot en met 2019 en een voorlopige zienswijze ingediend bij de Commissie van Wijzen (hierna: CvW).
• De CvW heeft op 25 februari 2022 de voorgenomen beschikkingen van UHT beoordeeld en geconcludeerd dat belanghebbende over de toeslagjaren 2005, 2006, 2009, 2010, 2012, 2017, 2018 en 2019 niet in aanmerking komt voor compensatie uit hoofde van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
• Bij beschikking van 11 mei 2021 met kenmerk UHT CHR GU heeft UHT aan belanghebbende bericht dat zij op uit hoofde van de eerste toets geen recht heeft op € 30.000,-.
• Bij brief van 18 mei 2021, 19 mei 2021 door UHT ontvangen, heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beschikking van 11 mei 2021 met kenmerk UHT CHR GU.
• Bij beschikking van 23 juni 2021 met kenmerk UHT-B DMB2 heeft UHT alsnog € 30.000,- aan belanghebbende toegekend.
• Bij beschikking van 25 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT over de toeslagjaren 2007, 2008 en 2011 een definitief compensatiebedrag toegekend van € 45.617,- in verband met individueel vooringenomen handelen.
• Bij beschikkingen van 25 maart 2022 met kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC-I A heeft UHT over de toeslagjaren 2005, 2006, 2009, 2010, 2012, 2017, 2018 en 2019 geen compensatie toegekend.
• Bij brieven van 19 april 2022 heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 25 maart 2022 met kenmerken UHT-DC I, UHT-DH5 A en UHT-DC-I A. Gemachtigde heeft de gronden van het bezwaar bij schrijven van 7 en 9 januari 2023 aangevuld.
• UHT heeft op 14 augustus 2023 schriftelijk gereageerd.
• Op 17 januari 2024 is belanghebbende ten overstaan van de Commissie gehoord. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is bij het advies gevoegd.
• UHT heeft op 31 januari 2024 een aanvullende beschouwing ingediend. Gemachtigde heeft op 12 februari 2024 per e-mail gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Beoordeling forfaitaire compensatieberekening over de toeslagjaren 2007, 2008 en 2011
Tussen partijen is niet in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen tegenover belanghebbende over de toeslagjaren 2007, 2008 en 2011 individueel vooringenomen heeft gehandeld. UHT heeft belanghebbende over deze toeslagjaren een forfaitaire compensatie toegekend ad € 45.617,-. Belanghebbende heeft verschillende gronden aangevoerd met betrekking tot de berekening van deze compensatie. De Commissie beoordeelt de gronden van belanghebbende als volgt.
Vergoeding immateriële schade (component n)
Ingevolge artikel 2.2 onderdeel d Wht bestaat de compensatie mede uit een bedrag voor immateriële schade. Het bedrag is, ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van de eerste neerwaartse beschikking en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van ieder half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar (artikel 2.3 lid 4 Wht).
De Commissie is van opvatting dat UHT bij haar definitieve compensatiebeschikking voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de immateriële schadevergoeding is berekend. In haar beschikking geeft UHT aan dat de immateriële schadevergoeding € 500,- per half jaar bedraagt en vanaf ‘startdatum’ 20 oktober 2009 tot ‘einddatum’ 31 maart 2022 is berekend.
UHT hanteert het begunstigende beleid, dat voor de berekening van de immateriële schade wordt uitgegaan van de datum van de eerste informatie-uitvraag of eerste in het systeem bekende datum, die uiteindelijk heeft geleid tot de neerwaartse correctie. Dit beleid is naar opvatting van de Commissie in het geval van belanghebbende in haar voordeel en op een juiste wijze toegepast.
De Commissie ziet geen aanleiding af te wijken van de standaardvergoeding van € 500,- per half jaar, zoals door belanghebbende (subsidiair) is betoogd. In het kader van de Wht is gekozen voor compensatie middels een forfaitaire benadering, die niet onrechtmatig of onevenredig voorkomt. Hiernaast staat een maatwerkregeling open. Indien belanghebbende veronderstelt dat zij een hogere immateriële schade heeft geleden, dan kan zij ingevolge artikel 2.1 lid 3 Wht een verzoek indienen voor aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). CWS zal het verzoek naar de regels van het civiele schadevergoedingsrecht beoordelen en UHT dienovereenkomstig adviseren of belanghebbende in aanmerking komt voor aanvullende schadevergoeding.
Rente gemiste kinderopvangtoeslag (component o)
Ingevolge artikel 2.2 onderdeel g Wht bestaat de compensatie mede uit een rentevergoeding bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag. De rentevergoeding wordt berekend over de periode vanaf 1 juli volgend op het te compenseren toeslagjaar tot de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking (artikel 2.3 lid 7 Wht jo. artikel 27 lid 2 Awir).
Uit de bestreden beschikking volgt dat UHT de rentevergoeding voor de gecompenseerde toeslagjaren heeft berekend vanaf 20 oktober 2009. Deze benadering is niet in lijn met de hierboven genoemde wetsbepalingen, die voorschrijven dat de rentevergoeding dient te worden berekend over de periode vanaf 1 juli volgend op het te compenseren toeslagjaar. UHT heeft bij schriftelijke reactie reeds aangegeven de renteberekening bij beslissing op bezwaar te zullen aanpassen.
Het bezwaaronderdeel slaagt. Nu belanghebbende tevens recht heeft op hardheidscompensatie over het toeslagjaar 2012 (zie hieronder) en de grondslag van de rente gemiste kinderopvangtoeslag dient te worden aangepast, zal de Commissie adviseren de rente met een juiste ingangsdatum door te berekenen, waarbij over het toeslagjaar 2012 tot de beslissing op bezwaar.
(Hardheids-)compensatie over de toeslagjaren 2009, 2012 en 2017
Belanghebbende stelt over de toeslagjaren 2009, 2012 en 2017 ten onrechte niet te zijn gecompenseerd. De Commissie overweegt met betrekking tot deze toeslagjaren als volgt.
Over het toeslagjaar 2009 is eind 2008 een voorschot toegekend van € 7.274,-. Dit voorschot is per 21 mei 2009 verminderd naar nihil, volgens UHT naar aanleiding van een doorgegeven wijziging per 11 mei 2009 met ingang van 1 januari 2009. Belanghebbende zegt deze wijziging niet zelf te hebben doorgegeven.
Het RKT-overzicht 2009 (productie 34) vermeldt: “(…) telefonisch muteren week 21 lijst 7)” en gecorrigeerd. Het dossier bevat echter ook de XML-broncode van een online wijziging, die online door belanghebbende zou zijn doorgegeven (productie 90).
UHT heeft bij aanvullende reactie toegelicht dat belanghebbende de wijziging zelf en online moet hebben doorgegeven, omdat zij zichtbaar met haar BSN heeft ingelogd en geen user-id van een behandelend ambtenaar te zien is. De afkorting WBKV staat voor een wijziging door een burger, aldus UHT. De Commissie acht deze reactie overtuigend.
Het dossier bevat geen indicaties die aanknopingspunten bieden dat iemand anders dan belanghebbende de mutatie heeft doorgegeven.
Met betrekking tot het toeslagjaar 2012 geldt dat de kinderopvangtoeslag op 29 mei 2012 per 1 februari 2012 op basis van gegevens van de kinderopvang door de Belastingdienst/Toeslagen is stopgezet. UHT neemt aan dat deze correctie vooringenomen is geweest. Nu na januari 2012 geen kinderopvang meer zou hebben plaatsgevonden zou belanghebbende echter uit hoofde van artikel 2.1 lid 2 Wht geen recht hebben op compensatie (evident geen recht).
Dat sprake is van evident geen recht sluit echter niet uit dat belanghebbende aanspraak maakt op hardheidscompensatie wegens fraude door derden. Uit het dossier volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen de teveel betaalde kinderopvangtoeslag bij de kinderopvang zou terugvorderen (productie 50). Uit het LIC-overzicht volgt echter dat het teveel betaalde bedrag nooit door de kinderopvang aan de Belastingdienst/Toeslagen is terugbetaald (productie 109). De Commissie volgt belanghebbende dan ook in haar stelling dat zij in aanmerking komt voor hardheidscompensatie over het toeslagjaar 2012. UHT heeft in de reactie van 31 januari 2024 reeds toegezegd op dit punt tegemoet te zullen komen.
Over het toeslagjaar 2017 heeft geen neerwaartse correctie plaatsgevonden (productie 100). Dat de toegekende bedragen kinderopvangtoeslag over het toeslagjaar niet overeenstemmen met haar jaaropgaven, is iets dat in het kader van een herzieningsverzoek dient te worden beoordeeld, en kan verder niet door de Commissie worden beoordeeld.
Vergoeding immateriële schade tot het moment van de beslissing op bezwaar
De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een vergoeding is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.
Het bezwaar tegen de UHT-DC I is deels gegrond. In een dergelijke situatie hanteert UHT als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar. De Commissie ziet daarom aanleiding UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade van belanghebbende te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar opvatting van de Commissie deels gegrond is en het advies is om de bestreden beschikkingen (deels) te herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding (bezwaarschriften en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. In verband met samenhang stelt de Commissie de vergoeding vast op twee procespunten. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren;
- het bezwaar gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-DH5 A deels gegrond te verklaren en bij beslissing op bezwaar compensatie ex artikel 2.1 lid 1 Wht toe te kennen over het toeslagjaar 2012;
- de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- de rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag met inachtneming van de juiste ingangsdatum per te compenseren toeslagjaar te berekenen, waarbij over het toeslagjaar 2012 tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van twee procespunten met een wegingsfactor 2. De Commissie adviseert daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter