Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-06518

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 2 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I en UHT-DC IA

Ontvangst bezwaarschrift: 15 april 2022

Hoorzitting: 17 november 2023

Overdracht advies aan UHT: 18 januari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift gegrond te verklaren, het besluit met kenmerk UHT-DC I te herroepen en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 2 maart 2022.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende compensatie
toegekend voor toeslagjaar 2010 en geen compensatie of hardheidstegemoetkoming
toegekend voor toeslagjaar 2009.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 2 maart 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 7 juli 2020 schriftelijk verzocht om een herbeoordeling
    van de KOT.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 23 november 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende toeslagjaar 2009 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
  • Bij beschikking van 2 maart 2022 (UHT-DC I A) is belanghebbende bericht dat hij geen recht heeft op compensatie kot voor toeslagjaar 2009.
  • Eveneens bij beschikking van 2 maart 2022 (UHT-DH5 A) is belanghebbende bericht dat hij geen recht heeft op een hardheidstegemoetkoming voor toeslagjaar 2009.
  • Eveneens bij beschikking van 2 maart 2022 (UHT-DC I) is aan belanghebbende
    voor toeslagjaar 2010 een definitieve compensatie toegekend van € 19.542 aangevuld tot € 30.000.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 15 april 2022 tegen de besluiten met kenmerk UHT-DC I en UHT-DC IA een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 25 oktober 2022, ingekomen op 27 oktober 2022, heeft gemachtigde nadere gronden van bezwaar aangevoerd.
  • Op 5 juli 2023 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
  • Op 17 november 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden.
  • Na de hoorzitting heeft UHT op 12 december 2023 nadere informatie verstrekt. Gemachtigde heeft daarop, ondanks herhaald verzoek, niet gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de toegekende compensatie voor toeslagjaar 2010 op de juiste wijze heeft berekend en
terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor toeslagjaar 2009 af te wijzen.

Gemachtigde heeft aangevoerd dat zonder het volledige dossier niet valt te controleren of de gegevens waarop de besluiten rusten correct zijn. Weliswaar heeft UHT de toelichting bij het uitbrengen van de bestreden beschikkingen niet onderbouwd met de op de zaak betrekking hebbende stukken, maar de Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg en overige producties de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd.

Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt, kortweg, over het bedrag van de gemiste kot als
gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In de compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen bij component m. UHT heeft in haar (aanvullende) schriftelijke reactie erkend dat de berekening onjuist is en dat in de nieuwe berekening op een hogere rentevergoeding wordt uitgekomen. Het bezwaar op dit punt is dan ook in zoverre gegrond. De (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar zal ook leiden tot aanpassing van alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen met inachtneming van dit advies, en daarbij zal de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade en van de desbetreffende vergoedingen worden vastgesteld op de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar. Nu UHT en de Commissie het bezwaar op dit punt gegrond achten en de Commissie tot herroeping van de bestreden beschikking met het kenmerk (UHT-DC I) zal adviseren, wordt tevens tot een toekenning van een proceskostenvergoeding geadviseerd.

Belanghebbende stelt dat de compensatie voor toeslagjaar 2009 ten onrechte is afgewezen, nu er in dat jaar ook sprake was van een CAF-onderzoek. Toeslagjaar 2009 was weliswaar onderdeel van een CAF-onderzoek, maar dit is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat vooringenomen is gehandeld. Daarvoor is meer nodig. Aanwijzingen dat sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid zijn onvoldoende aannemelijk geworden. De Commissie is van mening dat UHT door middel van de schriftelijke reactie met verwijzing naar producties en de toelichting voldoende aannemelijk heelt gemaakt dat de kot is vastgesteld op basis van de door
belanghebbende aangeleverde gegevens. De Commissie acht het bezwaar van
belanghebbende op dit punt ongegrond.

Belanghebbende stelt dat er sprake is geweest van discriminatie, nu het afnemen van
diensten van het Turks georiënteerde gastouderbureau al voldoende grond lijkt te zijn
om extra gecontroleerd te worden. De Commissie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij belanghebbende een extra controle heeft plaatsgevonden vanwege het betreffende gastouderbureau. Ook in het dossier zijn geen aanwijzingen gevonden dat belanghebbende gediscrimineerd zou zijn door Belastingdienst/Toeslagen (B/T). De Commissie acht het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond.

Conclusie

De Commissie adviseert aan UHT om:

  • het bezwaarschrift tegen de beschikking met het kenmerk (UHT-DC I) gegrond te verklaren ten aanzien van de gemiste rente en de einddatum van de immateriële
    schade en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies, en daarbij de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade en van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar en deze beschikking in zoverre te herroepen;
  • het bezwaarschrift voor het overige ongegrond te verklaren;
  • een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van 2 punten en een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter