Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-06401

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 2 maart 2022, UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 25 april 2022

Hoorzitting: 3 november 2023 om 13.45 uur

Overdracht advies aan UHT: 7 december 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde ingediende bezwaarschrift, namens belanghebbende, is gericht tegen de door UHT genomen beschikking inzake de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een zgn. Catshuisuitkering van 2 maart 2022 (UHT CHR GU).

Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 2 maart 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij beschikking van 2 maart 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000,-.
  • Bij brief van 24 april 2022 heeft gemachtigde bezwaar ingediend tegen deze beschikking. Op 14 juli 2023 heeft UHT hier schriftelijk op gereageerd.
  • Op 25 oktober 2023 heeft gemachtigde aanvullende gronden aangeleverd.
  • Op 3 november 2023 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020 aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen. Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000,- is voorzien in het uitvoeren van een zogenoemde lichte toets. Na deze lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.

Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde naar voren gebracht dat belanghebbende bij de integrale beoordeling recentelijk wel als gedupeerde is aangemerkt. Het belang bij beoordeling van het onderhavige bezwaarschrift is daarmee gelegen in het verzoek om vergoeding van proceskosten.

De Commissie meent dat uit de schriftelijke reactie volgt dat UHT na het uitvoeren van de lichte toets heeft mogen oordelen dat zij geen reden zag om tot uitkering van € 30.000,- aan belanghebbende over te gaan. Immers, de wijzigingen in de KOT over de toeslagjaren 2010 en 2019 waren het directe gevolg van de verwerking van de informatie die B/T ter beschikking had. Deze wijzigingen in toegekende KOT zijn derhalve in ieder geval op het eerste gezicht verklaarbaar. De door belanghebbende naar voren gebrachte bezwaargronden maken dit naar het oordeel van de Commissie niet anders. Met betrekking tot het toeslagjaar 2009 geldt dat UHT in de schriftelijke reactie heeft geconstateerd dat de KOT nihil werd gesteld wegens non-respons, maar dat er geen vraagbrieven zijn aangetroffen. Dat zou kunnen wijzen op institutionele of individuele vooringenomenheid. Op grond van artikel 2.1, lid 2, Wht wordt de compensatie echter niet toegekend indien de door de aanvrager van KOT geleden schade te wijten is aan ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn. Daar is blijkens de toelichting op dit artikel sprake van bij evident geen recht op KOT. UHT stelt zich, zo begrijpt de Commissie, op het standpunt dat in dit geval nog niet is vast te stellen of sprake is van evident geen recht omdat er in het geheel geen gegevens van de kinderopvanginstelling voorhanden zijn.

De Commissie meent dat UHT gelet op het beperkte toetsingskader van de eerste toets heeft mogen oordelen dat zij nog geen reden zag om tot uitkering van compensatie over te gaan. Punt van onderzoek in dit verband is de vraag of in 2009 van kinderopvang gebruik is gemaakt. Daarover bestaat nog teveel onduidelijkheid. Ook belanghebbende heeft daarover onvoldoende helderheid kunnen verschaffen. UHT had daarom mogen besluiten dit punt bij de integrale beoordeling nader te onderzoeken.

Een grondigere bestudering in het kader van de integrale beoordeling heeft, zoals de Commissie van gemachtigde heeft begrepen, inmiddels geleid tot de conclusie dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt. Dit heeft echter geen gevolgen voor het besluit waartegen in de onderhavige procedure in bezwaar is gekomen.

Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bezwaar ongegrond te verklaren.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter