BAC 2022-06398
Publicatiedatum 08-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: van 15 maart 2022 met als kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 21 april 2022
Hoorzitting: 22 november 2023 om 13.00 uur
Overdracht advies aan UHT: 21 december 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en in zoverre te herroepen, en een procesvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 15 maart 2022.
De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat er over de berekeningsjaren 2008 en 2009 fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst/Toeslagen (B/T). Belanghebbende is door B/T vooringenomen behandeld. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor deze jaren een compensatie toegekend
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 15 maart 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.
Procesverloop
• Bij brief van 14 oktober 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 41.913,-.
• Bij beschikking van 15 maart 2022 is de voorlopige compensatie aangevuld tot € 42.109,-. In de schriftelijke reactie van 23 april 2023 merkt UHT op het genoemde bedrag een verschrijving is en dat het gaat om een definitieve compensatie van € 42.243,-. Dit is ook het bedrag dat is uitgekeerd.
• Tegen de beschikking van 15 maart 2022 heeft gemachtigde op 21 april 2022 een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 9 maart 2023 aangevuld met gronden.
• Gemachtigde heeft op 30 september 2022 een verzoek voor vergoeding van werkelijke schade bij CWS ingediend.
• UHT heeft op 23 april 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
• Op 3 november 2023 heeft gemachtigde gereageerd op de schriftelijke reactie.
• Op 22 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag daarvan gaat als bijlage bij het advies.
• Bij e-mailbericht van 7 december 2023 heeft gemachtigde aanvullende informatie toegestuurd. Daarop heeft UHT bij e-mailbericht van 8 december 2023 geantwoord.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De compensatieberekening
Belanghebbende stelt dat de hoogte van het compensatiebedrag onjuist is vastgesteld en dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe aan de bedragen is gekomen. Diverse onderdelen van de berekening zijn onjuist vastgesteld. Het compensatiebedrag dekt niet de volledige schade.
UHT heeft in haar schriftelijke reactie van 23 april 2023 de componenten van de compensatieberekening toegelicht, waarbij is opgemerkt dat de vergoeding voor juridische hulp, de vergoeding voor immateriële schade en de rentevergoeding over gemiste KOT niet juist zijn berekend. De compensatieberekening dient zodoende te worden aangepast en het bezwaar is daarom deels gegrond, volgens UHT.
De Commissie gaat hieronder in op de onderdelen B, C, D, F, K, L en M van de compensatieberekening.
Onderdelen B, C, D en F
Belanghebbende betoogt dat de bedragen bij onderdeel B, C, D en F onjuist zijn.
Het bedrag onder B betreft de KOT na het (vooringenomen) onderzoek, en is door UHT vastgesteld op € 3.672,-; het bedrag in de beschikking van 18 september 2012. Dit komt de Commissie juist voor.
Het bedrag onder C (bedrag dat u eerder moest terugbetalen of niet hebt gekregen) klopt dan ook, evenals het bedrag onder F (Vergoeding materiële schade, 25% van C). Het bedrag onder D is het verschil tussen B; € 3.672,- en de laatst vastgestelde beschikking KOT van 27 mei 2014; € 3.833-; dit levert een bedrag van € 179,- (€ 161,- plus € 18,- aan belanghebbende vergoede toeslagrente) op onder D. Ook dit komt de Commissie juist voor.
Vergoeding voor juridische hulp (onderdeel K)
Belanghebbende betoogt dat zij in aanmerking komt voor een hogere vergoeding voor juridische hulp.
Op grond van artikel 2.3, zesde lid, van de Wht wordt een forfaitaire vergoeding toegekend voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover deze kosten niet eerder zijn vergoed. Deze kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij een wegingsfactor van twee wordt gehanteerd.
De Commissie heeft met instemming kennis genomen van het gewijzigde standpunt van UHT in de schriftelijke reactie dat in de compensatieberekening een onjuist bedrag is berekend met betrekking tot de vergoeding voor juridische hulp. In totaal komt belanghebbende volgens UHT in aanmerking voor een vergoeding van 6 punten met wegingsfactor 2 tegen een tarief van € 837,-. Dat betekent dat zowel de vergoeding voor 2008 als voor 2009, € 5.022,- bedraagt, een totaalbedrag van € 10.044,- in plaats van het in de compensatieberekening opgenomen bedrag van € 9.108,-. Deze bezwaargrond slaagt.
De Commissie stelt naar aanleiding van de nadere schriftelijke ronde vast dat gemachtigde het eens is met de berekening en het bedrag van € 10.044,-.
Vergoeding voor immateriële schade (onderdeel L)
De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade op grond van de Wht een vergoeding is voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.
De Commissie meent dat het bezwaar deels gegrond is ten aanzien van onderdeel K en M (hieronder uitgelegd) van de compensatieberekening. In een dergelijke situatie is UHT, naar de Commissie begrijpt, voornemens als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar te hanteren. De Commissie ziet daarom aanleiding UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van belanghebbende te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar, zoals ook is toegezegd in de schriftelijke reactie.
Belanghebbende is het niet eens met de wijze waarop de vergoeding voor immateriële schade wordt berekend.
De Commissie overweegt hierover als volgt.
Op grond van artikel 2.3 lid 4 van de Wht is de vergoeding voor immateriële schade een forfaitaire vergoeding van € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar. Het is op basis van de Wht niet mogelijk om af te wijken van deze systematiek en
een hogere schadevergoeding toe te kennen. De onderhavige bezwaarschriftprocedure
heeft alleen betrekking op de toekenning van genoemde forfaitaire (standaard)
vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de
procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) bestemd. Gebleken is dat namens belanghebbende op 30 september 2022 reeds een verzoek om vergoeding van de werkelijke schade bij CWS is ingediend. Dit verzoek is nog aanhangig.
Rentevergoeding gemiste KOT (onderdeel M)
In haar schriftelijke reactie van 23 april 2023 heeft UHT uiteengezet dat de rentevergoeding gemiste KOT onjuist is berekend; de einddatum moet zijn de datum van de bestreden beschikking, 15 maart 2022.
De Commissie neemt met instemming kennis van het voornemen van UHT om in de beslissing op bezwaar uit te gaan van de juiste bedragen over 2008 en 2009.
De Commissie adviseert UHT om de compensatieberekening met betrekking tot de onderdelen K, L, M en N (1%) aan te passen zoals verwoord in de schriftelijke reactie onder Conclusie. Voor het overige komt de compensatieberekening de Commissie juist voor.
Discriminatie en HOTHOR registratie
Belanghebbende meent dat in haar situatie sprake is geweest van discriminatie en dat zij ten onterechte de kwalificatie HOTHOR heeft gekregen.
De Commissie stelt vast dat niet in geschil is dat B/T belanghebbende institutioneel vooringenomen heeft behandeld; zij is om die reden gecompenseerd voor de betrokken jaren.
De Commissie overweegt dat van een HOTHOR registratie niet is gebleken. Verder wijst de Commissie erop dat bij de berekening van de werkelijke schade door CWS ook eventuele schade door ervaren discriminatie door de ouder wordt meegewogen.
De Commissie verwijst hiervoor naar het CWS beleidskader begroting immateriële schadevergoeding. Op basis van de Wht kan hier geen aanvullende vergoeding voor worden vastgesteld nu hiervoor de weg naar CWS is bestemd.
B/T heeft niet binnen de wettelijke termijn definitief beslist
Belanghebbende betoogt verder dat de definitieve beschikkingen van de KOT over de toeslagjaren 2008 en 2009 niet binnen de wettelijke termijn van artikel 19 van de Awir zijn genomen.
De Commissie overweegt dat het in deze procedure niet gaat om het herzien van onherroepelijke KOT-beschikkingen ten aanzien van de berekeningsjaren 2008 en 2009 of het beoordelen van de tijdigheid ervan. In artikel 2.2 onder a van de Wht leest de Commissie geen opdracht voor UHT om in het kader van deze bezwaarprocedure toch de onherroepelijk KOT-beschikkingen te beoordelen. Voor zover dit punt is aangevoerd ter onderbouwing van het vooringenomen handelen wijst de Commissie erop dat reeds is vastgesteld dat belanghebbende institutioneel vooringenomen is behandeld.
Ten aanzien van het niet-tijdig beslissen in de huidige bezwaarprocedure kan de Commissie heel goed begrijpen dat dit voor belanghebbende zeer onwenselijk is en zij recht heeft op een tijdige afdoening van haar bezwaar. Wel constateert de Commissie dat de wetgever heeft gekozen voor een dwangsomsysteem om niet tijdig beslissen te sanctioneren. Deze weg heeft belanghebbende inmiddels ook gevolgd; op 18 november 2022 heeft Rechtbank Midden-Nederland haar beroep tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaarschrift gegrond verklaard en B/T opgedragen uiterlijk 10 januari 2023 alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken op straffe van een dwangsom met een maximum van € 15.000,-. Deze dwangsom is inmiddels verbeurd.
Persoonlijk dossier en bezwaardossier
De Commissie is van oordeel dat voor deze bezwaarprocedure alle relevante stukken (waaronder de betaal-en verrekenoverzichten van het Landelijk Incasso Centrum, de zogenaamde LIC-overzichten) aan belanghebbende zijn toegestuurd. Zij wijst in dat verband op artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht waarin staat dat het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt. De Commissie
wijst in dit verband ook op de uitspraak van rechtbank Gelderland van 13 juli 2023
(ECLI:NL:RBGEL:2023:3940), rechtsoverweging 7.2. Hierin overweegt de rechtbank dat, hoewel zij begrijpt dat eiseres graag over haar persoonlijk dossier wil beschikken, UHT alleen de op de zaak betrekking hebbende stukken hoeft te overleggen.
Met belanghebbende betreurt de Commissie wel dat zij nog steeds geen persoonlijk dossier heeft ontvangen.
Vergoeding proceskosten
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, en leidt tot herroeping van het bestreden besluit, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:
- het bezwaarschrift gegrond te verklaren ten aanzien van de berekening van de vergoeding voor juridische hulp en de rente over de gemiste KOT, en het primaire besluit in zoverre te herroepen en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies, en daarbij de einddatum van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
- een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten met elk een wegingsfactor twee en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter