BAC 2022-06287
Publicatiedatum 02-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 10 december 2021, met kenmerk UHT-DC-I A
10 december 2021, met kenmerk UHT-DH5 A
8 maart 2022, met kenmerk UHT-DC I
26 mei 2022, met kenmerk UHT-O OGS B
Ontvangst bezwaarschrift: 14 april 2022
Hoorzitting: 8 november 2023 om 13.00 uur
Overdracht advies aan UHT: 18 januari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond te verklaren voor zover het betreft de Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 8 maart 2022 en dit besluit in zoverre te herroepen, en een proceskostenvergoeding toe te kennen. De Commissie adviseert UHT om het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door belanghebbende op 31 maart 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 8 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I.
Uit de aanvulling van het bezwaar van 8 september 2022 van mr. J.F. Cheung (hierna: gemachtigde) blijkt dat het bezwaar ook gericht is tegen de Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 10 december 2021 (met kenmerk UHT-DC-I A), de Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 10 december 2021 (met kenmerk UHT-DH5 A) en de Definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld (O/GS) van 26 mei 2022 (met kenmerk UHT-O OGS B) (hierna samen: de bestreden beschikkingen).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stcrt. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
In artikel 8.6. Wht is bepaald dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en O/GS-tegemoetkomingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1. Wht, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van afdeling 2.1. Wht.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.
Procesverloop
• Belanghebbende heeft op 28 mei 2020 en 23 augustus 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013.
• Bij brief van 26 april 2021 heeft UHT belanghebbende laten weten dat zij op basis van de lichte toets nog geen recht heeft op de forfaitaire vergoeding van € 30.000,-.
• De Commissie van Wijzen (CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 13 oktober 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie over de toeslagjaren 2010 en 2011 niet van toepassing zijn.
• Bij brief van 10 december 2021 heeft UHT aan belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een voorlopig compensatiebedrag toegekend van € 37.702,- voor de toeslagjaren 2012 en 2013.
• Bij beschikkingen van 10 december 2021 (UHT-DC-I A en UHT-DH 5 A) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de toeslagjaren 2010 en 2011.
• Bij beschikking van 8 maart 2022 (UHT-DC I) heeft UHT aan belanghebbende over de toeslagjaren 2012 en 2013 een definitief compensatiebedrag toegekend van € 37.949,-.
• Belanghebbende heeft bij brief van 31 maart 2022, ontvangen op 14 april 2022, bezwaar gemaakt tegen de definitieve compensatiebeschikking van 8 maart 2022 (UHT-DC I).
• Bij beschikking van 26 mei 2022 (UHT-O OGS B) heeft UHT aan belanghebbende een O/GS-tegemoetkoming toegekend van € 2.700,- voor het toeslagjaar 2011.
• Bij brief van 8 september 2022 heeft gemachtigde zich gesteld als gemachtigde van belanghebbende en zij geeft aan dat het bezwaar zich ook richt tegen de beschikkingen van 10 december 2021 en 26 mei 2022.
• UHT heeft op 25 april 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van gemachtigde.
• Op 8 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies.
• Op 13 december 2023 heeft UHT een aanvullende reactie gestuurd. Gemachtigde heeft op 21 december 2023 daarop gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Waar is het bezwaar tegen gericht
UHT heeft ervoor gekozen om volgend op het verzoek van belanghebbende ten aanzien van verschillende jaren afzonderlijke beschikkingen te nemen: eerst over 2010 en 2011 en daarna over 2012 en 2013, en vervolgens nogmaals over 2011. De Commissie stelt vast dat belanghebbende formeel alleen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 8 maart 2022 dat ziet op toeslagjaren 2012 en 2013. Het verzoek om compensatie is toegewezen voor die jaren. Blijkens de brief van gemachtigde van 8 september 2022 ziet het bezwaar echter mede op de besluiten van 10 december 2021 (de afwijzing van compensatie over 2010 en 2011) en de beschikking van 26 mei 2022 (de toekenning van een O/GS-tegemoetkoming over 2011).
De Commissie adviseert UHT om in haar beslissing op bezwaar in te gaan op alle bezwaargronden, ook waar zij betrekking hebben op eerdere en aanvullende besluiten. Het bezwaar van belanghebbende moet ook geacht worden hiertegen te zijn gericht. De Commissie zal om deze reden ook adviseren voor zover de bezwaargronden zien op de besluiten van 10 december 2021 en het besluit van 26 mei 2022.
Compensatieberekening 2012 en 2013
Belanghebbende betoogt dat het compensatiebedrag te laag is vastgesteld. Ook betoogt zij dat de werkelijke schade veel hoger is.
Vergoeding voor immateriële schade
De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een vergoeding is voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.
De Commissie stelt vast dat de periode waarover de vergoeding voor immateriële schade is vastgesteld, blijkens de schriftelijke reactie begint op 1 mei 2012 (de harde stop, productie 32) en eindigt op de datum van de beschikking, 8 maart 2022.
Dit komt overeen met (naar boven afgerond) 20 halve jaren, dus een bedrag van € 10.000,- in plaats van € 9.000,- (uitgaande van 18 halve jaren). De compensatieberekening is op dit punt onjuist.
De Commissie ziet hierin aanleiding om te adviseren het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit van 8 maart 2022 te herroepen. In een dergelijke situatie is UHT, naar de Commissie begrijpt, voornemens als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar te hanteren. De Commissie ziet daarom aanleiding UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van belanghebbende te berekenen vanaf 1 mei 2012 tot het moment van de beslissing op bezwaar.
Rente gemiste KOT
Ingevolge artikel 2.2, aanhef onder g, Wht wordt over het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het beëindigen van de voorschotverlening van de KOT, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awir).
Ingevolge artikel 27 Awir wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en is het rentepercentage gelijk aan het percentage dat ingevolge artikel 30hb Awir ten aanzien van de inkomstenbelasting wordt gehanteerd.
De Commissie stelt vast dat de berekening blijkens producties 34b en 37c in overeenstemming hiermee is berekend vanaf 1 juli 2013 en 1 juli 2014. Als einddatum is echter 25 februari 2022 gehanteerd in plaats van de datum van de beschikking van 8 maart 2022. Op dit punt is de compensatieberekening daarom onjuist.
De Commissie ziet ook hierin aanleiding om te adviseren het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit van 8 maart 2022 te herroepen.
Voor het overige is de compensatieberekening naar de Commissie meent, juist vastgesteld. Dat geen vergoeding voor juridische hulp is toegekend, wordt gelet op de nadere reactie van gemachtigde van 21 december 2023, niet (langer) betwist.
Werkelijke schade
De Commissie overweegt als volgt. In het geval van compensatie op grond van de Wht wordt aan gedupeerde ouders niet steeds het werkelijke nadeel vergoed dat zij hebben ondervonden. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door B/T hoger is dan de deels forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, kan de ouder op grond van artikel 2.1 lid 3 Wht in aanmerking komen voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De ouder dient daartoe een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan CWS. Dit CWS-advies is vervolgens leidend bij het nemen van het besluit met betrekking tot de aanvullende compensatie.
Geen recht op compensatie over de toeslagjaren 2010 en 2011
Aan belanghebbende is voor de toeslagjaren 2010 en 2011 geen compensatie toegekend. Weliswaar is belanghebbende volgens UHT vooringenomen behandeld door B/T, maar zij komt toch niet in aanmerking voor compensatie voor deze jaren omdat zij volgens UHT evident geen recht had op KOT.
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie op grond van vooringenomenheid of hardheid voor de toeslagjaren 2010 en 2011 af te wijzen.
Ook al is er sprake van vooringenomenheid (zoals in het geval van belanghebbende) of hardheid, wordt op grond van artikel 2.1 lid 2 Wht toch geen compensatie toegekend als blijkt dat de ouder evident geen recht op KOT had in het onderzochte berekeningsjaar.
Naar de Commissie meent, is van die situatie sprake reeds omdat niet is gebleken dat in deze jaren opvang heeft plaatsgevonden bij een geregistreerde kinderopvanginstelling (artikel 1.5 van de Wet kinderopvang, Wko). De vraag of belanghebbende in de jaren 2010 en 2011 inkomsten uit werkzaamheden had of als doelgroeper kwalificeerde (artikel 1.6 van de Wko) kan daarom onbeantwoord blijven.
Omdat belanghebbende evident geen recht op KOT had, is de Commissie van oordeel dat aan haar terecht geen compensatie is toegekend op grond van vooringenomenheid of hardheid voor de toeslagjaren 2010 en 2011.
De Commissie adviseert UHT om belanghebbende, ter completering van haar dossier, nog wel de betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijk Incasso Centrum over toeslagjaren 2010 en 2011 toe te sturen.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gedeeltelijk gegrond is en leidt tot herroeping van het besluit van 8 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:
• het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren voor zover het betreft de Definitieve beschikking compensatie KOT van 8 maart 2022 ten aanzien van de berekening van de vergoeding voor immateriële schade en de rentevergoeding gemiste KOT en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies, en daarbij de einddatum van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
• het besluit van 8 maart 2022 in zoverre te herroepen;
• het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren;
• een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van 2 punten met een wegingsfactor 2.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter