BAC 2022-06143
Publicatiedatum 24-04-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 1 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU
Ontvangst bezwaarschrift: 11 april 2022
Hoorzitting: 1 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 30 november 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door (hierna: gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen (afwijzende) beschikking eerste toets € 30.000 van 1 maart 2022 (UHT CHR GU).
Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling)
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304),
komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt
afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 1 maart 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld met het verzoek om een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Bij beschikking van 1 maart 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
- Bij brief ontvangen op 11 april 2022, heeft belanghebbende tegen deze beschikking een bezwaarschrift met gronden ingediend.
- Bij schriftelijke reactie van 16 mei 2023 heeft UHT gereageerd op het bezwaar
van belanghebbende. - Op 1 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- De Commissie, bestaande uit (fungerend voorzitter), en heeft het bezwaarschrift in haar vergadering van 1 november 2023 behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, als het
verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht).
Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde ‘eerste toets’. Na deze eerste toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.
De Commissie meent dat uit de schriftelijke reactie volgt dat UHT na het uitvoeren van
de eerste toets heeft mogen oordelen dat zij geen reden zag om tot uitkering van €30.000 aan belanghebbende over te gaan.
In de periode 2008 tot en met 2015 is met betrekking tot de berekeningsjaren inzake
KOT sprake geweest van neerwaartse bijstellingen van de KOT. Deze bijstellingen houden verband met wijzigingen in het verzamelinkomen, het aantal opvanguren, het uurtarief, wijziging van de registratie van de kinderopvanginstelling en de stopzetting van KOT.
Deze wijzigingen zijn in ieder geval op het eerste gezicht verklaarbaar en niet een gevolg van vooringenomenheid aan de zijde van de BD/T. De door belanghebbende naar voren gebrachte bezwaargronden maken dit naar het oordeel van de Commissie op basis van de op de zaak betrekking hebbende gegevens niet anders.
Naar aanleiding van wat tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht, adviseert de
Commissie UHT om in het kader van de integrale beoordeling eveneens aandacht te
besteden aan:
- de automatische continuering van KOT en het moment waarop belanghebbende de definitieve beschikkingen KOT ontving;
- de communicatie en manier van omgang met belanghebbende in verband met de terugbetaling en invordering van teveel ontvangen KOT, met name de betalingsregeling en het stopzetten hiervan door B/T;
- de communicatie met belanghebbende in verband met de verhuizingen van de
kinderopvanginstelling en het ontbreken van het juiste LRK-nummer in het systeem van B/T; - de stopzetting van KOT door belanghebbende.
Voor zover een grondigere bestudering tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, wat op voorhand niet kan worden uitgesloten, dan kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan in het kader van de integrale beoordeling zijn. Dit heeft geen gevolgen voor het besluit waartegen in deze procedure bezwaar is ingesteld.
Dit brengt mee dat de Commissie, de hiervoor opgeworpen vraag bevestigend
beantwoordend, UHT zal adviseren het bezwaar ongegrond te verklaren. Hiermee geeft de Commissie géén voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden.
Conclusie
Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de eerste toets en adviseert de Commissie aan UHT om:
- het bezwaar ongegrond te verklaren en het aangevallen besluit in stand te laten;
- in het kader van de integrale behandeling ook aandacht te besteden aan de
onderwerpen die de Commissie in dit advies heeft vermeld; - in de beslissing op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de
beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de uitvoering van de eerste toets en niet al mede een integrale beoordeling bevat.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter