BAC 2022-06092
Publicatiedatum 06-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 21 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU
Ontvangst bezwaarschrift: 8 april 2022
Hoorzitting: 2 augustus 2023
Overdracht advies aan UHT: 20 september 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen (afwijzende) beschikking eerste toets € 30.000 van 21 maart 2022 (UHT CHR GU).
De beschikking van 21 maart 2022 is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en
verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691)
gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt
afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 21 maart 2022 geachtnworden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld met het verzoek om een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Bij beschikking van 21 maart 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
- Bij brief van 4 april 2022, ontvangen op 8 april 2022, heeft belanghebbende tegen deze beschikking een bezwaarschrift met gronden ingediend.
- Bij schriftelijke reactie van 20 maart 2023 heeft UHT gereageerd op het bezwaar van belanghebbende. Op 2 augustus 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaarschrift in haar vergadering van 2 augustus 2023 behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, als het
verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht).
Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde ‘eerste toets’. Na deze eerste toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.
De Commissie meent dat uit de schriftelijke reactie volgt dat UHT na het uitvoeren van de eerste toets heeft mogen oordelen dat zij geen reden zag om tot uitkering van € 30.000 aan belanghebbende over te gaan.
In de periode 2016 tot en met 2019 is alleen met betrekking tot berekeningsjaar 2017
sprake geweest van een neerwaartse bijstelling van de KOT. Dit houdt verband met de op 18 april 2017 doorgegeven stopzetting van de KOT per 19 mei 2017 (productie 8).
Dat deze stopzetting niet door of namens belanghebbende zelf is gedaan, is de
Commissie niet gebleken. De wijziging in toegekende KOT ten aanzien van berekeningsjaar 2017 is daarom in ieder geval op het eerste gezicht verklaarbaar.
De door belanghebbende naar voren gebrachte bezwaargronden maken dit naar het
oordeel van de Commissie niet anders.
Voor zover een grondigere bestudering tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, wat op voorhand niet kan worden uitgesloten, dan kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan in het kader van de integrale beoordeling zijn. Dit heeft geen gevolgen voor het besluit waartegen in deze procedure in bezwaar is gekomen.
Dit brengt mee dat de Commissie, de hiervoor opgeworpen vraag bevestigend beantwoordend, UHT zal adviseren het bezwaar ongegrond te verklaren. Hiermee geeft de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden.
Conclusie
Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de eerste toets en adviseert de Commissie UHT:
- om het bezwaar ongegrond te verklaren;
- om in de beslissing op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de
beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de uitvoering van de eerste toets en niet al mede een integrale beoordeling bevat.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter