Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-06077 & 2023-14194

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primaire besluiten: 8 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU, 18 januari 2023 met kenmerk UHT DCH en 22 maart 2023 met kenmerk UHT-O OGS B

Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.

Hoorzitting: 30 augustus 2024

Overdracht advies aan UHT: 19 december 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing lichte toets niet-ontvankelijk te
verklaren, het bezwaarschrift gericht tegen het definitieve compensatiebedrag
deels gegrond te verklaren en het bezwaarschrift gericht tegen de
tegemoetkoming opzet/grove schuld ongegrond te verklaren. Voorts adviseert
de Commissie een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door en namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften worden geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen beschikkingen:

  1. De beschikking van 8 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU, waarin UHT op basis van de lichte toets heeft beslist dat belanghebbende vooralsnog niet in aanmerking komt voor compensatie.
  2. De beschikking van 18 januari 2023 met kenmerk UHT DCH, waarin UHT heeft
    beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 51.229
    wordt toegekend voor de toeslagjaren 2009, 2010 en 2012. De
    Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die jaren fouten gemaakt bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). Compensatie voor de
    toeslagjaren 2005 tot en met 2008, 2011 en 2013 is afgewezen.
  3. De beschikking van 20 maart 2023 met kenmerk UHT-O OGS B, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende een tegemoetkoming opzet/grove schuld (hierna: O/GS tegemoetkoming) van € 1.721 krijgt voor toeslagjaar 2013. De reden is dat B/T in het verleden ten onrechte niet heeft meegewerkt aan het verzoek van belanghebbende om een betalingsregeling.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking van 8 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 17 juni 2021 is het verzoek van belanghebbende om herbeoordeling van KOT
    voor de toeslagjaren 2005 tot en met 2013 ontvangen.
  • Bij beschikking van 8 maart 2022 heeft UHT aangegeven dat het op basis van de
    uitgevoerde lichte toets nog geen reden ziet om € 30.000 toe te kennen en dat de
    integrale beoordeling nog moet worden uitgevoerd.
  • Op 4 april 2022 heeft belanghebbende hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
  • Bij beschikking van 10 augustus 2022 met kenmerk UHT-B DMB2 heeft UHT besloten dat belanghebbende alsnog in aanmerking komt voor € 30.000. In het besluit wordt aangegeven dat dit op 13 juli 2022 telefonisch is besproken met belanghebbende.
  • Op 28 oktober 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) als advies
    uitgebracht dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van
    toepassing zijn op de toeslagjaren 2005 tot en met 2008, 2011 en 2013.
  • Op 13 december 2023 heeft UHT als vooraankondiging het voorlopige
    compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2009, 2010 en 2012 bepaald op € 50.661.
  • Op 18 januari 2023 heeft UHT het definitieve compensatiebedrag voor de
    toeslagjaren 2009, 2010 en 2012 vastgesteld op € 51.229.
  • Op 22 maart 2023 heeft UHT voor toeslagjaar 2013 een O/GS-tegemoetkoming van
    € 1.721 toegekend.
  • Op 15 maart 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende
    bezwaarschriften ingediend tegen de beschikkingen van 18 januari en 22 maart. Beide bezwaarschriften zijn op 17 maart 2023 ontvangen.
  • Op 3 november 2023 heeft de gemachtigde aanvullende gronden van bezwaar ingediend.
  • Op 15 december 2023 heeft UHT een schriftelijke beschouwing ingediend.
  • Op 30 augustus 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • Naar aanleiding van hetgeen is besproken op de hoorzitting heeft UHT, daartoe door
    de Commissie in de gelegenheid gesteld, op 24 oktober 2024 een aanvullende
    beschouwing en nadere producties toegestuurd. Op 29 oktober 2024 heeft
    gemachtigde hier op gereageerd.
  • De Commissie heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie zal hieronder, mede op grond van hetgeen besproken tijdens de
hoorzitting, per beschikking haar advies toelichten.


Afwijzing eerste lichte toets (UHT CHR GU)
Belanghebbende stelt in haar bezwaarschrift dat zij actief door UHT is benaderd om zich aan te melden voor de herbeoordeling KOT. Belanghebbende vond het moeilijk om deze stap te nemen omdat hierdoor vele nare herinneringen uit het verleden weer naar boven kwamen. Op verzoek van UHT heeft zij zich dus toch aangemeld en telefonisch haar hele verhaal verteld. Vervolgens ontving zij zonder enige nadere toelichting een afwijzing op 8 maart 2022. Belanghebbende voelde zich toen weer terneergeslagen.


Het is de Commissie, op grond van de stukken, gebleken dat UHT op 10 augustus 2022
(beschikking met kenmerk UHT-B DMB2) alsnog heeft besloten € 30.000 aan
belanghebbende toe te kennen en dit op 13 juli 2022 telefonisch aan belanghebbende
heeft toegelicht. De Commissie is van oordeel dat hiermee reeds aan het bezwaar van
belanghebbende tegemoet is gekomen en daarmee het belang van deze procedure
ontbreekt. Ook naar aanleiding van de hoorzitting zijn geen nadere gronden over een
eventueel procesbelang ontvangen. Om die reden acht de Commissie het bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing op basis van de lichte toets niet-ontvankelijk. Wel kan de Commissie zich goed voorstellen dat belanghebbende de gang van zaken in eerste instantie als teleurstellend heeft ervaren. Juist omdat het kennelijk UHT is geweest die belanghebbende heeft benaderd om zich aan te melden voor een herbeoordeling, om vervolgens zonder nadere toelichting compensatie op basis van de lichte toets aanvankelijk af te wijzen.


Toegewezen toeslagjaren 2009, 2010 en 2012 (UHT DCH)
Gemachtigde voert aan dat het bezwaardossier niet compleet is en niet inzichtelijk is hoe het compensatiebedrag is vastgesteld.


UHT heeft in de schriftelijke beschouwing aangegeven dat de compensatieberekening op enkele punten dient te worden aangepast:

  • de einddatum van de immateriële schadevergoeding moet zijn 18 januari 2023 in
    plaats van 28 december 2022 (component n van de compensatieberekening);
  • er is een onjuiste berekening gehanteerd bij het vaststellen van de rentevergoeding
    gemiste KOT (component o van de compensatieberekening). Het bedrag voor
    toeslagjaar 2009 moet zijn € 4.647 in plaats van € 4.501. Het bedrag voor
    toeslagjaar 2010 moet zijn € 4.340 in plaats van € 4.089. Het bedrag voor
    toeslagjaar 2012 moet zijn € 1.758 in plaats van € 1.527;
  • voor toeslagjaar 2009 is een onjuist bedrag opgenomen als verschil met de laatst
    vastgestelde beschikking KOT (component f van de compensatieberekening). Het
    bedrag moet zijn € 10.191 in plaats van € 0. Deze onjuistheid valt uit in het
    voordeel van belanghebbende.

UHT acht het bezwaar op deze punten gegrond en zal de compensatieberekening
aanpassen in de beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert UHT om aan deze
toezegging gevolg te geven en de compensatieberekening aan te passen conform de in
de schriftelijke beschouwing opgenomen toezeggingen. UHT heeft de Commissie
meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade - in afwijking van de Wht - als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie adviseert UHT
daarom dit beleid ook in dit geval toe te passen.


De overige bedragen in de compensatieberekening zijn vastgesteld aan de hand van de
gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en definitieve beschikkingen. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van de schriftelijke reactie, de toelichting tijdens de hoorzitting, het overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC-overzicht) en de overige producties, de compensatieberekening en het bestreden besluit voldoende is onderbouwd en zorgvuldig tot stand gekomen.


Afgewezen toeslagjaren
Gemachtigde stelt dat voor toeslagjaar 2007 een HOTHOR-signalering is afgegeven en
hierdoor sprake is van vooringenomen handelen. Daarnaast stelt gemachtigde dat voor 2007 ook de hardheidsregeling van toepassing is. De KOT werd uitbetaald aan de
kinderopvanginstelling en deze is met meer dan € 1.500 verlaagd. In de nadere reactie
stelt gemachtigde dat belanghebbende betwist dat sprake is geweest van reguliere
wijzigingen. De terugvordering zou volgens de B/T zijn gebaseerd op gegevens die door de kinderopvanginstelling zijn verstrekt. Of de kinderopvanginstelling daadwerkelijk gegevens heeft verstrekt, valt volgens gemachtigde niet te herleiden uit de stukken.


Voor de toeslagjaren 2008 en 2013 is eveneens KOT teruggevorderd. Belanghebbende
betwist ten stelligste de KOT zelf te hebben stopgezet en kan zich nog herinneren dat in die jaren wel opvang is afgenomen. Volgens gemachtigde bevat het bezwaardossier ook geen bewijs dat de KOT door belanghebbende is stopgezet.

Verder voert gemachtigde aan dat belanghebbende ook gedupeerd is voor de overige
afgewezen toeslagjaren omdat B/T de KOT automatisch heeft gecontinueerd. De wijze
waarop B/T met de automatische continuering omging was op zijn minst onzorgvuldig. Van B/T mag verwacht worden dat extra waarborgen in het aanvraagsysteem worden ingebouwd als ouder niet zelf om prolongatie vraagt. Die moeten voorkomen dat ouders worden geconfronteerd met latere terugbetalingen en verrekeningen.


De Commissie overweegt als volgt. Voor compensatie komt, ingevolge het bepaalde in de Wht, kortweg, in aanmerking de ouder waarvan aannemelijk is dat de vaststelling van zijn of haar aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van B/T.


UHT stelt dat de neerwaartse bijstelling van KOT in 2007 is gebaseerd op informatie van de kinderopvanginstelling. Volgens het informatie- en beoordelingsformulier blijkt dat de informatie telefonisch is verkregen van de kinderopvanginstelling. In het telefoongesprek is aangegeven dat door het bereiken van de schoolgaande leeftijd van het middelste kind tot 15 september 2007, opvang is afgenomen bij (). Uitgaande van een opvangperiode tot 15 september 2007 wordt een bedrag aan KOT van € 5.823
toegekend.


De Commissie is met UHT van oordeel dat deze feiten en omstandigheden wijzen op een reguliere afhandeling van de KOT over 2007. Voorts blijkt uit het LIC-overzicht voor toeslagjaar 2007 dat de KOT op het rekeningnummer van een ouder dan wel een relatie in de eerste graad werd uitgekeerd en niet aan de kinderopvanginstelling.

Uit het RKT-bestand blijkt verder dat voor toeslagjaar 2007 het kenmerk HOTHOR - hoge toeslag/hoog risico – is toegevoegd. Dit is een kenmerk dat, naar de Commissie uit een toelichting van UHT heeft begrepen, geautomatiseerd wordt toegevoegd in situaties waarin sprake is van een laag inkomen, waardoor recht ontstaat op een relatief hoog bedrag aan toeslagen. Dit kenmerk heeft, aldus deze toelichting, tot gevolg dat een extra handmatige controle plaatsvindt. UHT stelt dat het doel van deze extra controles is gelegen in het behoeden van ouders voor hoge terugvorderingen.


Het instellen van een (extra) controle of het tussentijds opvragen van gegevens is op
zichzelf onvoldoende om te concluderen dat de B/T vooringenomen heeft gehandeld.
Daarvoor is meer nodig. Een uitvraag of controle als gevolg van het door de B/T gegeven kenmerk HOTHOR dwingt weliswaar tot waakzaamheid bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid, maar levert daar op zichzelf niet het doorslaggevende bevestigende antwoord op. Aanwijzingen dat die vraag in het geval van belanghebbende in laatstbedoelde zin moet worden beantwoord zijn, geplaatst tegen de achtergrond van de andere feiten en omstandigheden, onvoldoende aannemelijk geworden. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.


Voor toeslagjaar 2008 is de KOT automatisch gecontinueerd. Uit het informatie- en
beoordelingsformulier volgt dat belanghebbende op 15 maart 2008 via een
wijzigingsformulier de KOT voor alle kinderen per 1 januari 2008 zou hebben stopgezet. Het is de Commissie gebleken dat het desbetreffende wijzigingsformulier zich niet in het bezwaardossier bevindt. Daarentegen blijkt uit het LIC-overzicht wel dat op 16 april 2008 de laatste uitbetaling van KOT voor toeslagjaar 2008 heeft plaatsgevonden.


Voor toeslagjaar 2013 geldt eveneens dat de KOT automatisch is gecontinueerd. Volgens het informatie- en wijzigingsformulier heeft belanghebbende op 4 februari 2013 met betrekking tot toeslagjaar 2012 doorgegeven dat per 5 september 2012 de opvang is gestopt. Op deze datum heeft het jongste kind de schoolgaande leeftijd van vier jaar bereikt. Het is de Commissie gebleken dat de desbetreffende stopzetting zich niet in het bezwaardossier bevindt. Uit het bezwaardossier blijkt verder wel dat B/T op 21 maart 2013 de KOT op nul heeft beschikt. Uit het LIC-overzicht volgt dat op 15 februari 2013 de laatste uitbetaling van KOT voor toeslagjaar 2013 heeft plaatsgevonden.


Geplaatst tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden overweegt de
Commissie dat het, ondanks het ontbreken van het wijzigingsformulier voor toeslagjaar 2008 en de gedane stopzetting voor toeslagjaar 2013, onvoldoende aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de toeslagjaren 2008 en 2013 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen, noch is aannemelijk gemaakt dat belanghebbende ondanks het uitblijven van de KOT-betalingen toch gebruik heeft gemaakt van kinderopvang in de desbetreffende jaren.


De Commissie overweegt verder dat het inherent is aan het systeem van toeslagen dat, zolang het recht op toeslag nog niet definitief is vastgesteld, B/T door tussentijdse
wijzingen in het inkomen of het aantal opvanguren die een ouder doorgeeft op basis van zijn informatieplicht, het voorschot KOT kan aanpassen. Deze systematiek maakt niet dat de terugvordering van het teveel uitbetaalde voorschot ten onrechte heeft
plaatsgevonden. Van institutioneel vooringenomen handelen dan wel hardheid is geen
sprake.


Gelet op vorenstaande is er naar het oordeel van de Commissie geen reden het advies
van de CvW en het standpunt van UHT met betrekking tot de afgewezen toeslagjaren
onjuist te achten. De Commissie is verder van oordeel dat met het indienen van het
schriftelijke verweer, de LIC-overzicht en de overige producties, het bestreden besluit ten aanzien van de afgewezen toeslagjaren voldoende is onderbouwd en zorgvuldig tot stand gekomen.


O/GS-tegemoetkoming 2013 (UHT-O OGS B)
Met betrekking tot de O/GS-tegemoetkoming merkt de Commissie op dat deze volgens artikel 2.6 lid 2 Wht 30% bedraagt van het bedrag van de terugvordering. Uit het LIC-overzicht voor toeslagjaar 2013 volgt dat een bedrag van totaal € 5.735 is
teruggevorderd. Gelet hierop is de Commissie van oordeel dat de aan belanghebbende
toegekende O/GS-tegemoetkoming van € 1.721 correct is berekend.


Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is en het advies van de Commissie ertoe strekt om de beschikking met kenmerk UHT DCH te herroepen,
adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te
vergoeden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Commissie adviseert om hierbij de hoogste vergoeding toe te kennen met wegingsfactor twee.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:

  • het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT CHR GU nietontvankelijk
    te verklaren; en
  • het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT DCH deels
    gegrond te verklaren en de compensatieberekening aan te passen conform
    bovenstaande overwegingen; en
  • het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-O OGS B
    ongegrond te verklaren; en
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter