Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-06032

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 13 januari 2022 (UHT DC I)

Hoorzitting: 20 december 2024

Overdracht advies aan UHT: 15 januari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, en het verzoek om een
proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 38.891,- voor de
jaren 2011 en 2012. Na aftrek van het voorlopige compensatiebedrag, resteert er
€ 3.167.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 4 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2017 en 2018.
  • Belanghebbende heeft op 29 maart 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2011 en 2012.
  • Op 26 juli 2021 heeft de PZB-er met belanghebbende besproken dat in de
    toeslagjaren 2009 tot en met 2010 geen neerwaartse correctie is gebleken.
    Belanghebbende heeft daarop afgezien van herbeoordeling over deze jaren.
  • UHT heeft bij beschikking van 1 mei 2021 met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een betaling
    van € 30.000.
  • UHT heeft bij vooraankondiging van 14 september 2021 met kenmerk UHT-VC I
    over de toeslagjaren 2011 en 2012 aan belanghebbende een voorlopige
    compensatie toegekend van € 35.724.
  • UHT heeft bij beschikking van 13 januari 2022 met kenmerk UHT-DC I aan
    belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 38.891 zodat zij
    een aanvullend bedrag van € 3.167 ontving.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 11 april 2022, ingekomen op 13 april 2022, tegen
    de beschikking met kenmerk UHT-DC I een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 23 augustus 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 20 december 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft vastgesteld en berekend.

Motiveringsbeginsel/zorgvuldigheidsbeginsel
De Commissie kan UHT volgen in haar standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking niet
voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dit niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. Met het indienen van de schriftelijke beschouwing van 23 augustus 2024 en de bijbehorende stukken in het bezwaardossier (waaronder voorschot beschikkingen en overzichten van het Landelijk Incassocentrum (“LIC”)) is het bestreden besluit voldoende onderbouwd. Op 20 november 2024 zijn de schriftelijke beschouwing en het bezwaardossier aan gemachtigde gezonden. Gemachtigde en belanghebbende hebben hierdoor kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en zij hebben de gelegenheid gehad om daarop te reageren. Uit de stellingname van belanghebbende en UHT volgt niet dat in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog stukken zouden ontbreken die van belang zijn voor het door UHT genomen besluit. Deze bezwaargrond treft geen doel.

Niet beoordeelde toeslagjaren 2008, 2009, 2010, 2017 en 2018
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de toeslagjaren 2008, 2009, 2010, 2017 en 2018 ten onrechte niet zijn meegenomen in de herbeoordeling.

UHT stelt op grond van de stukken dat belanghebbende en UHT hebben afgesproken dat alleen de toeslagjaren 2011 en 2012 zouden worden beoordeeld. Belanghebbende heeft destijds verklaard dat over de jaren 2008, 2009 en 2010 geen neerwaartse correcties zouden hebben plaatsgevonden en er geen moeilijkheden zijn geweest bij de berekeningen over 2017 en 2018.

UHT vat deze bezwaargrond op als een nieuw verzoek tot herbeoordeling van de
toeslagjaren 2008, 2009, 2010, 2017 en 2018, waarvoor belanghebbende een aparte
beschikking zal ontvangen.

De Commissie overweegt dat het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikking
de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen. De Commissie ziet geen
grond om de betreffende toeslagjaren (alsnog) in deze bezwaarprocedure te betrekken. De Commissie kan daarover pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling van die jaren een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen.

De Commissie adviseert om dit bezwaaronderdeel ongegrond te verklaren.

Juistheid van het bedrag van € 3.014
Belanghebbende stelt dat het niet terugbetaalde of verrekende bedrag van € 3.014 in de compensatieberekening over het toeslagjaar 2012 onjuist is vermeld.

UHT stelt dat dit bedrag niet is terugbetaald door belanghebbende of verrekend met
andere toeslagen. Bij de beschikking van 21 april 2012 over het toeslagjaar 2012 staat
een (terug) te betalen bedrag van € 13.226. Voor deze terugvordering zijn betalingen en verrekeningen gedaan totdat een bedrag van € 3.014,66 overbleef. Deze openstaande vordering is uiteindelijk kwijtgescholden in het kader van de toeslagenaffaire. Een en ander blijkt ook onmiskenbaar uit het LIC-overzicht 2012 (productie 21).

De Commissie overweegt dat artikel 2.3 lid 1 Wht bepaalt dat niet terugbetaalde
bedragen van een terugvordering worden afgetrokken van het compensatiebedrag om
dubbele vergoeding van schade te voorkomen. Uit het dossier zijn geen feiten gebleken die tot een andersluidende conclusie kunnen leiden.

De Commissie adviseert UHT dit bezwaaronderdeel ongegrond te verklaren.

Kosten en rente 2011
Belanghebbende stelt dat over toeslagjaar 2011 het bedrag aan kosten en rente (€ 55)
onjuist is vastgesteld, omdat het bedrag aan rente en kosten voor 2012 aanzienlijk hoger is. UHT stelt dat dit bedrag juist is vastgesteld op grond van de bedragen in het LIC overzicht. De betreffende bedragen in die jaren zijn onafhankelijk van elkaar berekend.

Uit het LIC overzicht over 2011 blijkt dat er over 2011 € 55 aan rente en kosten is
gevorderd, bestaande uit € 1 die is verrekend met de inkomstenbelasting 2011 en € 54
die is verrekend met de KOT 2013.

Ter zitting heeft gemachtigde in aanvulling op dit bezwaarpunt nog gesteld dat de
compensatieberekening voor 2011 onjuist is. In component A is een bedrag na
onderzoek opgenomen van € 8.944, terwijl dit € 8.750 zou moeten zijn, het bedrag van de laatste voorschotbeschikking. Belanghebbende zou hierdoor € 194 te weinig
compensatie hebben ontvangen, omdat dit bedrag wel degelijk is terugbetaald door
belanghebbende.

De Commissie overweegt dat uit het invulformulier in het bezwaardossier blijkt dat
belanghebbende verklaarde dat de Kinderopvanginstelling (“KOI”) onterecht € 5.365
heeft ontvangen. Belanghebbende had immers het aantal opvanguren verminderd, terwijl dit vervolgens niet door de KOI was doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen (B/T). Volgens de verklaring van belanghebbende heeft de KOI op 21 juni 2012 hiervan € 2.295 terugbetaald aan de B/T. Deze betaling blijkt ook uit het LIC overzicht over 2011. De KOI heeft een bedrag van € 3.070 niet terugbetaald. De KOI ging vervolgens failliet. Dit bedrag werd vervolgens bij belanghebbende teruggevorderd, hetgeen de reden is dat belanghebbende door UHT is gecompenseerd op grond van hardheid, op basis van de KOT naar KOI regeling. De Commissie constateert op basis van het verhaal van belanghebbende echter ook dat UHT belanghebbende heeft gecompenseerd voor een hoger bedrag (namelijk € 4.472) dan waarvoor zij door de KOI is benadeeld (€ 3.070). Dat betekent dat UHT belanghebbende op dit punt teveel compensatie heeft betaald. Vanwege het verbod van reformatio in peius zal dit punt echter niet ten nadele van belanghebbende worden aangepast in de beslissing op bezwaar. De Commissie acht dit bezwaar verder ongegrond.

Vergoeding voor immateriële schade (component N)
Volgens UHT is de startdatum van de immateriële schadevergoeding, in het voordeel van belanghebbende, ten onrechte vastgesteld op 23 februari 2012. Dit had 22 maart 2012 moeten zijn omdat dit het eerste moment betreft dat belanghebbende te maken kreeg met een onterechte neerwaartse correctie.

De Commissie leidt uit het bezwaardossier af dat UHT de datum van de betreffende
interne behandelstap in het RKT overzicht neemt als begindatum. De Commissie ziet
echter dat de eerste neerwaartse beschikking dateert van 10 april 2012. Omdat deze
benadering door UHT in het voordeel is van belanghebbende, zal de Commissie UHT op dit punt volgen.

UHT stelt vervolgens vast dat de einddatum van 20 november 2021 niet correct is, ten
nadele van belanghebbende. Dit had volgens UHT 13 januari 2022 moeten zijn, als
datum van de primaire compensatiebeschikking.

UHT concludeert uiteindelijk dat de onjuiste einddatum niet leidt tot een hogere
compensatie en gelijk blijft op 20 halve jaren. Dit komt door de afronding op halve jaren op basis van artikel 2.3 lid 4 Wht. De Commissie acht dit bezwaar verder ongegrond.

Vergoeding rente gemiste KOT (component O)
UHT stelt in de schriftelijke beschouwing dat de bedragen voor de rentevergoeding voor gemiste KOT voor de jaren 2011 en 2012 onjuist te laag zijn vastgesteld. De vergoeding had voor de jaren 2011 en 2012 respectievelijk berekend moeten worden vanaf 1 juli 2012 tot en met 13 januari 2022 (datum compensatiebesluit) en vanaf 1 juli 2013 tot en met 13 januari 2022.

Voor toeslagjaar 2011 leidt dit tot een verschil van € 27 ten voordele van
belanghebbende (€ 1.614 in plaats van € 1.587).
Voor het toeslagjaar 2012 leidt dit tot een verschil van € 78 ten voordele van
belanghebbende (€ 4.416 in plaats van € 4.338).

UHT zegt in de reactie toe dat dit verschil wordt gecorrigeerd in de beslissing op bezwaar.

De Commissie constateert dat in de door UHT gecorrigeerde renteberekeningen (zie
bijlagen 34 en 35 bezwaardossier) de juiste invoergegevens zijn verwerkt. Tijdens het
bezwaar zijn verder geen feiten aangevoerd, die tot een andersluidende conclusie leiden.

Conform de vaste lijn van de Commissie over het reformatio in peius beginsel, heeft UHT de mogelijkheid om opwaartse en neerwaartse correcties van de compensatieberekening met elkaar te verrekenen, mits een belanghebbende tijdens het bezwaar niet in een slechtere positie komt dan de oorspronkelijke (bestreden) beschikking. UHT heeft daarom de mogelijkheid om de opwaartse correctie(s) van de rente gemiste KOT te verrekenen met de teveel berekende compensatie over toeslagjaar 2011. UHT heeft daarop echter geen beroep gedaan tijdens deze bezwaarprocedure.

De Commissie adviseert UHT daarom om het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren en de bestreden beschikking op dit punt aan te passen conform de berekeningen bij de schriftelijke beschouwing van UHT.

Aanvullende vergoeding (component P)
Omdat component O moet worden aangepast dient ook de aanvullende compensatie in component P te worden aangepast op grond van artikel 2.3 lid 8 Wht.
De Commissie adviseert UHT dit punt aan te passen in de beslissing op bezwaar.

Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie adviseert de bestreden beschikking gedeeltelijk te herroepen, adviseert de Commissie UHT ook de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen (wegingsfactor 2).

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar tegen de beschikking van 13 januari 2022 met kenmerk UHT-DC I
    gedeeltelijk gegrond te verklaren, en deze beschikking aan te passen conform dit
    advies en de schriftelijke beschouwing van UHT;
  • het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter