BAC 2022-05960
Publicatiedatum 01-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 17 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 31 maart 2022
Hoorzitting: 6 maart 2024
Overdracht advies aan UHT: 23 april 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 17 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor de toeslagjaren 2012 tot en met 2014. Wel is aan haar bij beschikking van 16 februari 2021 een bedrag van € 30.000,- op grond van de Catshuisregeling toegekend.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
• Belanghebbende heeft op 28 mei 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT. In overleg met de persoonlijk zaakbehandelaar is besloten om de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014 te herbeoordelen.
• Bij besluit van 16 februari 2021 is aan belanghebbende op grond van de Catshuisregeling een bedrag van € 30.000,- toegekend.
• De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 17 maart 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid en dat terecht is geweigerd een O/GS-tegemoetkoming te verlenen.
• Bij beschikking van 17 februari 2022 heeft UHT belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de toeslagjaren 2012 tot en met 2014.
• Gemachtigde heeft bij brief van 31 maart 2022 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 14 oktober 2022 heeft gemachtigde nadere gronden van bezwaar aangevoerd.
• Op 21 september 2023 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
• Op 6 maart 2024 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
• UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 25 maart 2024 een nadere schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde heeft daar op 6 april 2024 op gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Afwijzing compensatie over toeslagjaren 2012 tot en met 2014
UHT stelt zich op het standpunt dat aan belanghebbende geen compensatie toekomt omdat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T), thans: Dienst Toeslagen, niet vooringenomen heeft gehandeld jegens belanghebbende en belanghebbende evident geen recht heeft op KOT en daarom ook geen aanspraak kan maken op compensatie op grond van vooringenomenheid of hardheid. UHT wijst in dit verband op een onderzoek van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), waaruit is gebleken dat er geen opvang heeft plaatsgevonden, zodat belanghebbende geen recht had op KOT in de periode 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2014. Belanghebbende heeft B/T onjuist geïnformeerd. UHT verbindt hieraan de conclusie dat belanghebbende evident geen recht op KOT had in de periode 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2014.
Belanghebbende stelt dat zij wel gedupeerde is en in aanmerking komt voor compensatie voor toeslagjaren 2012 tot en met 2014. Zij betwist de zorgvuldigheid van het FIOD-onderzoek en de resultaten ervan; zij heeft wel opvang afgenomen in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2014. Belanghebbende stelt verder dat de stukken uit het FIOD-onderzoek ten onrechte ontbreken in het dossier.
De Commissie overweegt als volgt.
Op grond van artikel 2.1 lid 1 Wht kan de Dienst Toeslagen op aanvraag compensatie toekennen als aan de voorwaarden in dat lid wordt voldaan.
Ingevolge artikel 2.1 lid 2 Wht wordt de compensatie echter niet toegekend indien de door de aanvrager van een kinderopvangtoeslag geleden schade te wijten is aan ernstige onregelmatigheden die aan hem toerekenbaar zijn.
De situatie van evident geen recht op KOT, waar UHT op doelt, valt onder artikel 2.1 lid 2 Wht. De Commissie benadrukt dat aan beoordeling hiervan pas wordt toegekomen na de constatering dat sprake is van vooringenomenheid of hardheid.
UHT stelt zich in deze zaak op het standpunt dat geen sprake is van vooringenomenheid of hardheid jegens belanghebbende.
Uit de bestreden beschikking en het onderliggende dossier blijkt de Commissie echter niet zonder meer dat geen sprake is geweest van vooringenomen handelen. De Commissie wijst in dit verband op de producties 50, 51, 54, 70 en 80 met betrekking tot het onderzoek CAF16 Danny De en de afwijzing van KOT over 2013 en 2014 in verband daarmee.
De Commissie laat zich daarom ook uit over het standpunt van UHT dat sprake is van evident geen recht op KOT.
Naar het oordeel van de Commissie is voldoende komen vast te staan dat belanghebbende evident geen recht had op KOT.
De Commissie stelt vast dat UHT het zogenaamde ‘loop pv’ van de FIOD niet heeft kunnen overleggen. Desondanks is de Commissie van oordeel dat de conclusie dat belanghebbende evident geen recht had op KOT voldoende is komen vast te staan met de brief van B/T van 9 november 2016 aan de rechtbank en de daarin vermelde, gedetailleerde, bevindingen van de FIOD, die zakelijk weergegeven luiden:
Gastouderbureau X
• Belanghebbende heeft opgegeven dat er in de periode 1 januari 2013 tot en met 30 september 2013 opvang heeft plaatsgevonden door tussenkomst van gastouderbureau X.
• Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat meerdere vraagouders geen feitelijke opvang hebben genoten via dit gastouderbureau en dat de verstrekte voorschotten KOT werden verdeeld tussen de aanvrager van de KOT en de houders van het gastouderbureau. De houders van het gastouderbureau zijn veroordeeld tot celstraffen wegens fraude met de KOT. De informatie uit het onderzoek is door de FIOD en het Openbaar Ministerie gedeeld met B/T.
• Bij het onderzoek zijn door de FIOD zogeheten ‘betaallijsten’ gevonden. Op deze lijsten staan de vraagouders vermeld met achter hun naam de codes X en ‘cash’. De houder van het gastouderbureau heeft verklaard dat de ouders waarbij de codes ‘X’ en ‘cash’ stonden geen opvang hebben afgenomen en dat daar geen uitzonderingen op bestonden. Belanghebbende is aangetroffen op deze betaallijsten en bij haar staat de code ‘X’ vermeld. Deze code houdt in dat er geen opvang heeft plaatsgevonden en dat de vraagouder via het rekeningnummer X, een gedeelte van de KOT kreeg. Op de betaallijsten is te zien dat de verdeling van de ontvangen gelden 70/30 was.
• B/T heeft ook de beschikking over de bankgegevens van X die door de FIOD zijn gevorderd bij de bank zelf.
• Uit deze bankgegevens blijkt dat maandelijks het op de betaallijsten afgesproken bedrag werd overgemaakt naar het rekeningnummer van belanghebbende.
• Om die reden stelt B/T zich op het standpunt dat belanghebbende geen opvang heeft afgenomen bij gastouderbureau X en dat ook geen recht bestaat op KOT.
• Volledigheidshalve merkt B/T op dat de door belanghebbende opgegeven gastouder Y de echtgenote is van de feitelijk leidinggevende van het gastouderbureau en dat er uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat zij geen gastouderopvang heeft verzorgd.
Gastouderbureau Z
• In de periode 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 heeft belanghebbende KOT aangevraagd voor de opvang via het gastouderbureau Z.
• Op 13 en 14 oktober 2014 en 6 november 2014 hebben controles plaatsgevonden door toezichtmedewerkers van B/T. Op alle drie de dagen is er niemand aangetroffen op het adres waar gastouderopvang door gastouder plaats zou vinden.
Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT zich onder verwijzing naar het onderzoek van de FIOD daarom terecht op het standpunt gesteld dat belanghebbende in de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 geen gebruik heeft gemaakt van opvang.
Nu belanghebbende vanaf 1 oktober 2012 ook al gebruik maakte van gastouderbureau X is de Commissie van oordeel dat het aannemelijk is dat dit ook geldt ten aanzien van de periode vanaf 1 oktober 2012. De Commissie stelt vast dat belanghebbende de uitkomsten van het FIOD-onderzoek destijds niet heeft betwist; zij heeft geen zienswijze ingediend tegen het voornemen van 19 augustus 2016 om haar een boete op te leggen op grond van het FIOD-onderzoek en evenmin heeft zij tegen de boetebeschikking van 3 november 2016 bezwaar gemaakt. Het FIOD-onderzoek en de resultaten ervan staan in deze herstelprocedure niet ter discussie. In de herstelprocedure gaat het om het handelen van B/T en niet om het handelen van de FIOD.
Omdat belanghebbende in de periode vanaf 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2014 geen gebruik heeft gemaakt van opvang had zij evident geen recht op KOT, en daarmee heeft zij ook geen recht op compensatie op grond van vooringenomenheid of hardheid. De Commissie adviseert daarom het bezwaar ongegrond te verklaren.
Proceskosten
Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ongegrond is, geen recht op vergoeding.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter