Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-05870

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 28 december 2021 met als kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 3 februari 2022

Hoorzitting: 26 oktober 2022 om 11.30 uur

Overdracht advies aan UHT: 31 januari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 2 februari 2022, met nadere onderbouwing van 3 mei 2022, is gericht tegen de beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag van 28 december 2021 met kenmerk UHT-DC I van UHT. Aan belanghebbende is een compensatie toegekend omdat er over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 sprake is geweest van vooringenomen handelen.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

• Belanghebbende heeft zich op 19 december 2019 gemeld met het verzoek om de Kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van de jaren 2012 tot en met 2015 te herbeoordelen.
• Bij brief van 28 december 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 28.270,-.
• Bij beschikking van 28 december 2021 is de voorlopige compensatie met
€ 1.643,- aangevuld tot € 29.913,- .
• Tegen de definitieve beschikking heeft gemachtigde op 3 februari 2022 een pro-forma bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 3 mei 2022 aangevuld met gronden.
• UHT heeft op 28 juli 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
• Op 26 oktober 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies. Ter zitting is overeengekomen dat de zaak zou worden aangehouden totdat ook de toeslagjaren 2011, 2015 en 2016 zouden zijn beoordeeld.
• Op 1 november 2022 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
• Bij vooraankondiging integrale beoordeling kinderopvangtoeslag van 6 december 2022 heeft UHT bericht dat belanghebbende ook over toeslagjaar 2015 vooringenomen is behandeld en als zodanig recht heeft op compensatie. Over de toeslagjaren 2011 en 2016 zal niet worden gecompenseerd.
• Bij beschikking van 30 januari 2023 heeft UHT het definitieve compensatiebedrag over de jaren 2012 tot en met 2015 vastgesteld op € 38.192,-. Belanghebbende heeft hiertegen geen bezwaar ingesteld.
• Op 15 maart 2023 is de zaak op verzoek van gemachtigde aangehouden in verband met een lopend mediationtraject.
• Per e-mail van 12 september 2023 heeft UHT medegedeeld geen aanleiding te zien voor een tweede behandeling ter zitting.
• Per e-mails van 7 en 12 oktober 2023 heeft X zich als gemachtigde gesteld en aangegeven evenmin een tweede behandeling te wensen.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Motivering

Belanghebbende stelt dat de compensatieberekening niet voldoende is gemotiveerd, omdat het bij gebrek aan informatie niet duidelijk is welke bedragen er verrekend zijn. In de schriftelijke reactie heeft UHT hierop per toeslagjaar toegelicht welke verrekeningen er hebben plaatsgevonden.

De Commissie overweegt dat UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende heeft toegelicht. Echter, door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg van de berekening met behulp van LIC-overzichten en de overige producties is het bestreden besluit inmiddels alsnog voldoende onderbouwd. Het bezwaar treft geen doel.

Berekening compensatie

Onderdeel A
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat uit een recent schuldenoverzicht zou blijken dat uitgegaan dient te worden van andere bedragen dan in de compensatieberekening onder A zijn opgenomen. UHT bestrijdt dat de bedragen niet zouden kloppen, en heeft de bedragen per toeslagjaar nader toegelicht.

De Commissie overweegt dat de door belanghebbende gestelde andere bedragen niet nader zijn toegelicht en dat het betreffende schuldenoverzicht niet is overgelegd. Aangezien UHT de opbouw van de compensatieberekening uitgebreid en overtuigend heeft toegelicht, concludeert de Commissie dat UHT onderdeel A op correcte wijze heeft vastgesteld. Het bezwaar treft geen doel.

Onderdeel E
Belanghebbende stelt dat er onjuiste bedragen bij onderdeel E van de compensatieregeling zijn opgenomen, in ieder geval omdat er, blijkens een beschikking van 16 maart 2016 (bijlage 2 bij productie 11), over 2012 een bedrag van € 4.243,- is verrekend. UHT is aan de hand van de LIC-overzichten de bedragen onder E per toeslagjaar doorgelopen, en heeft toegelicht dat voornoemd bedrag een verrekening met het kindgebonden budget over 2016 betreft. De verrekening is echter op 22 maart van dat jaar weer hersteld.

De Commissie heeft kennis genomen van de uitleg van UHT, en kan belanghebbende niet volgen in zijn stelling dat de bedragen onder E onjuist zouden zijn. Hoewel er sprake is geweest van meerdere verrekeningen, en de Commissie zich in zoverre kan voorstellen dat dit verwarring kan hebben opgeleverd, zijn deze op een later moment hersteld. Voorts heeft UHT, naar aanleiding van de door de Commissie ter zitting aan de orde gestelde discrepantie tussen het LIC-overzicht en voornoemde beschikking, navraag gedaan bij het LIC. Hieruit is weliswaar gebleken dat er sprake is van een kennelijke verschrijving, maar dat deze slechts € 9,- betreft en bovendien in het voordeel van belanghebbende is. De Commissie adviseert UHT derhalve om de beschikking op dit punt in stand te laten.

Onderdelen F en M
Gezien het voorgaande stelt de Commissie vast dat de bedragen onder A en E niet zullen worden gewijzigd. De stelling van belanghebbende dat (ook) de bedragen onder F (materiële schadevergoeding) en M (rentevergoeding) dienen te worden aangepast kan dan ook niet worden gevolgd.

Vergoeding immateriële schade

Belanghebbende meent dat de vergoeding voor immateriële schade dient te worden berekend vanaf het jaar 2013, waaruit zou volgen dat deze thans te laag is vastgesteld. UHT betwist dat dit het geval is, daar belanghebbende haar stelling niet nader heeft onderbouwd en er op grond van het dossier evenmin aanleiding is om een andere startdatum te hanteren. Ter zitting is aan de orde gekomen dat voornoemde stelling van belanghebbende zijn grondslag vindt in de bijstelling van de KOT over 2012. In de aanvullende schriftelijke reactie van 1 november 2022 heeft UHT toegelicht dat het voorschot is gewijzigd vanwege door belanghebbende zelf doorgegeven informatie over de opvanguren.

De Commissie overweegt dat de berekening van de vergoeding voor immateriële schade is geregeld in artikel 2.3 lid 4 jo. artikel 2.2 onder a. Wht. Kort gezegd wordt de vergoeding toegekend voor ieder half jaar dat is verstreken vanaf de dagtekening van de eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening als gevolg van institutionele vooringenomenheid of hardheid. De Commissie stelt dan ook vast dat de door gemachtigde ter zitting genoemde beschikking niet als zodanig kan worden aangemerkt. Immers, dit betreft een reguliere bijstelling van het voorschot en geen neerwaartse correctie in de zin van de Wht. Het bezwaar treft derhalve geen doel.

Tot slot dient te worden opgemerkt dat als startdatum per abuis 27 oktober 2014 is gehanteerd, derhalve eerder dan de eerste neerwaartse correctie van 21 november 2014. De Commissie kan zich evenwel vinden in de conclusie van UHT dat dit niet zal worden aangepast, omdat het in het voordeel van belanghebbende is, en adviseert om het advies op dit punt in stand te laten.

2015

Belanghebbende heeft aangevoerd dat het haar niet duidelijk is waarom de herbeoordeling enkel op 2012 tot en met 2014 ziet, nu haar aanvraag zag op alle toeslagjaren en over 2015 ook dient te worden gecompenseerd. Aangezien het bezwaarschrift door UHT mede is aangemerkt als (herhaald) herbeoordelingsverzoek over de jaren 2011, 2015 en 2016, is ter zitting besloten om de procedure aan te houden totdat de beschikkingen over deze jaren zijn geslagen. Vervolgens is bij beschikking van 30 januari 2022 aan belanghebbende (ook) over 2015 compensatie toegekend vanwege vooringenomenheid.

Op grond van de voorliggende stukken en hetgeen ter zitting is besproken, stelt de Commissie vast dat toeslagjaar 2015 ten onrechte initieel niet is herbeoordeeld, en dat de herbeoordeling daarna heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het bezwaarschrift van belanghebbende. Temeer nu vervolgens is gebleken dat er in dat toeslagjaar inderdaad sprake is geweest van vooringenomen handelen en dat belanghebbende recht heeft op compensatie, is het bezwaarschrift op dit punt gegrond.

Proceskostenvergoeding

Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft gemachtigde recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om het bezwaar van belanghebbende gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter