BAC 2022-05828
Publicatiedatum 30-07-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 23 december 2021 met kenmerk UHT-DC I en 18 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 3 februari 2022 tegen UHT-DC I en 16 september 2022 tegen UHT-DC I A en UHT-DH5 A
Hoorzitting: 30 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 21 maart 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren, voor zover gericht tegen de beschikkingen van 18 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A, ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie het bezwaar tegen de beschikking van 23 december 2021 met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren, het bestreden besluit te herroepen en alle, ingevolgde de Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. Tot slot adviseert de Commissie het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding toe te wijzen voor zover deze het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I betreft.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 23 december 2021 met kenmerk UHT-DC I en 18 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC I A en UHT-DH5 A.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij beschikking met kenmerk UHT-DC I aan belanghebbende over de toeslagjaren 2008 en 2009 een definitief compensatiebedrag van € 56.519 toegekend. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende. Bij beschikkingen met kenmerken UHT-DC-I A (afwijzing compensatieregeling) en UHT-DH5 A (afwijzing hardheidsregeling) is belanghebbende meegedeeld dat haar over het toeslagjaar 2007 geen recht op compensatie toekomt.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 19 december 2019 verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2008 en 2009.
- Bij brief van 8 mei 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) heeft UHT een forfaitair bedrag van € 30.000 aan belanghebbende toegekend en kenbaar gemaakt dat de situatie van belanghebbende nog niet helemaal beoordeeld is.
- Bij beschikking van 23 december 2021 (met kenmerk UHT-DC I) is aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag toegekend van € 56.519 over de toeslagjaren 2008 en 2009.
- Bij brief van 2 februari 2022, ontvangen door UHT op 3 februari 2022, heeft gemachtigde pro forma bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. De aanvullende gronden heeft gemachtigde ingediend bij brieven van 9 juni 2022 en 16 september 2022.
- Bij brief van 22 juni 2022 heeft gemachtigde aan UHT verzocht om ook een herbeoordeling uit te voeren over het toeslagjaar 2007. UHT heeft aan dit verzoek gevolg gegeven.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende betreffende het toeslagjaar 2007 op 30 juni 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft – kort samengevat - geoordeeld dat UHT terecht tot de voorlopige conclusie is gekomen dat belanghebbende over het toeslagjaar 2007 geen aanspraak heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen of hardheid van B/T.
- Bij beschikkingen van 18 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen aanspraak heeft op compensatie over het toeslagjaar 2007.
- Bij brief van 16 september 2022 heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A.
- UHT heeft op 24 mei 2023 een schriftelijk reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 30 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
- Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft UHT op 24 januari 2024 aanvullende informatie ingediend, waarna gemachtigde bij e-mail van 26 februari 2024 de nadere reactie van belanghebbende heeft ingebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaren ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De beschikkingen UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A
De bezwaren van belanghebbende richten zich inhoudelijk gezien mede tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A. De Commissie gaat er daarom van uit dat de brief van gemachtigde van 16 september 2022 ook tegen de beschikking van 18 augustus 2022 met kenmerk UHT-DC-I A is gericht.
In bezwaar stelt belanghebbende dat de bestreden beschikkingen niet controleerbaar zijn, omdat zij geen beschikking heeft over haar volledige (bezwaar)dossier. In haar ogen is geen sprake van een deugdelijke motivering en zorgvuldige voorbereiding van de desbetreffende beschikkingen. De Commissie overweegt hierover het volgende.
Geen volledig (bezwaar)dossier
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op bezwaar van UHT, zoals volgen op de adviezen van de Commissie, kan een belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift met de bijbehorende producties is op 18 oktober 2023 aan gemachtigde toegezonden.
Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden besluiten en gelegenheid gehad om daarop te reageren. Uit de stellingname van belanghebbende en UHT volgt niet dat er in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zouden kunnen zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. Naar het oordeel van de Commissie is daarmee in voldoende mate invulling gegeven aan de procedurele waarborgen van de Awb. Het bezwaar is op dit punt dan ook ongegrond.
Motivering van de beschikkingen
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de bestreden beschikkingen en/of de daarbij horende compensatieberekening(en) bij het uitbrengen niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer met daarin een nadere toelichting op de afwijzing van compensatie over het toeslagjaar 2007 en een uitgebreide uitleg per component van de compensatieberekening over de toeslagjaren 2008 en 2009, alsmede het verstrekken van de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en de overige producties, de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd. Gelet hierop adviseert de Commissie UHT de bezwaren ten aanzien van dit punt ongegrond te verklaren.
De beschikkingen UHT-DC-I A en UHT-DH5 A betreffende het toeslagjaar 2007
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat haar ten onrechte geen compensatie is toegekend over het toeslagjaar 2007. Zij stelt dat B/T bij de berekening van de KOT een fout heeft gemaakt die indertijd in bezwaar is hersteld, hetgeen wijst op vooringenomen handelen en het schenden van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Naar het oordeel van de Commissie betekent het feit dat het uurtarief voor de KOT 2007 aanvankelijk te laag is vastgesteld en pas na bezwaar is gecorrigeerd niet (automatisch) dat geconcludeerd kan worden dat sprake is van vooringenomen handelen. Daartoe overweegt de Commissie het volgende.
Uit het bezwaardossier is de Commissie gebleken dat de neerwaartse bijstelling van de KOT door B/T bij beschikking van 28 april 2009 het gevolg is van een verlaging van het uurtarief. Belanghebbende had in het antwoordformulier van 11 november 2008 aangegeven in totaal 920 uur gebruik te hebben gemaakt van kinderopvang tegen een totaal bedrag aan opvangkosten van € 3.334. B/T heeft daarop kennelijk een berekening gemaakt (€ 3.334 / 920) die resulteerde in het in de beschikking van 28 april 2009 gehanteerde uurtarief van € 3,62. Nadat in de daaropvolgende bezwaarprocedure vast kwam te staan dat dit uurtarief niet correct was, heeft B/T dit hersteld naar het juiste uurtarief van € 5,86. Hierdoor heeft belanghebbende alsnog de KOT ontvangen waar zij recht op had. In dat licht heeft het systeem van rechtswaarborgen voor belanghebbende gewerkt. De Commissie ziet daarom geen aanleiding voor de conclusie dat over het toeslagjaar 2007 sprake was van vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1 Wht.
Tussenconclusie
Het vorenstaande brengt met zich dat de Commissie UHT adviseert de bezwaren, voor zover die zijn gericht tegen de beschikkingen van 18 augustus 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5A ongegrond te verklaren en de bestreden beschikkingen in stand te laten.
De beschikking UHT-DC I betreffende de toeslagjaren 2008 en 2009
De hoogte van de compensatieberekening
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat zij, vanwege het ontbreken van het bezwaardossier, niet anders kan dan het standpunt innemen dat de bedragen in de compensatieberekening te laag zijn vastgesteld.
De aan belanghebbende toegekende compensatie op grond van artikel 2.2 Wht bestaat uit verschillende, deels forfaitaire componenten. De hoogte van die componenten wordt bepaald door artikel 2.3 Wht en zijn door UHT in haar schriftelijke reactie per component nader uitgewerkt. Daarbij is UHT tot de conclusie gekomen dat over de toeslagjaren 2008 en 2009 een te lage vergoeding voor juridische hulp (component k) is opgenomen. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit onderdeel gegrond en adviseert UHT de compensatieberekening conform het gestelde in haar schriftelijke reactie opwaarts bij te stellen.
Het oordeel dat het bezwaar (deels) gegrond is, leidt ertoe dat de vergoeding voor immateriële schade dient te worden doorberekend tot aan de datum van de beslissing op bezwaar, zoals UHT in haar schriftelijke reactie heeft gesteld. Daarnaast zal de aanvullende vergoeding van 1% over een hoger subtotaal moeten worden berekend in de beslissing op bezwaar.
Belanghebbende stelt nog dat zij vanaf begin 2008 problemen met de KOT heeft ervaren en de ingangsdatum daarom in die periode moet worden vastgesteld. Ter zitting heeft gemachtigde echter aangegeven geen mogelijke eerdere ingangsdatum te hebben gevonden dan door UHT is gehanteerd en daarom akkoord hiermee te kunnen gaan.
De Commissie merkt op dat op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht de ingangsdatum van de
vergoeding voor dient te worden gesteld op de dagtekening van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (in dit geval) vooringenomen handelen van B/T. Uit de in geding gebrachte stukken blijkt dat deze eerste neerwaartse beschikking dateert van 20 juni 2009. In de compensatieberekening is UHT echter uitgegaan van de datum van 5 juni 2009, de datum waarop intern bij UHT de nihilstelling van de KOT is vastgelegd. Het is de Commissie gebleken dat UHT in voorkomende gevallen een eerdere datum hanteert als sprake is van andersoortige vooringenomen handelingen. Deze omstandigheid, beschouwd in samenhang met de conclusie van gemachtigde dat de in de definitieve compensatieberekening gehanteerde ingangsdatum akkoord is, maken dat de Commissie UHT de ingangsdatum te handhaven op 5 juni 2009.
Proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft ten slotte een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor
rechtsbijstand. Omdat de bezwaren gedeeltelijk gegrond zijn en op onderdelen leiden tot herroeping van de bestreden besluiten UHT-DC I en UHT-DHR, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15 lid 2 Awb in aanmerking voor toekenning van een proceskostenvergoeding.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:
- de bezwaren, gericht tegen de beschikking van 23 december 2021 met kenmerk
UHT-DC I, (gedeeltelijk) gegrond te verklaren ten aanzien van de vergoeding voor
juridische bijstand en deze, als ook alle ingevolgde de Wht daarmee
samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit
advies; - het verzoek om vergoeding van de proceskosten van deze procedure toe te
wijzen ten aanzien van het tegen het bestreden besluit met kenmerk UHT-DC I
ingediende bezwaarschrift; - de bezwaren, gericht tegen de beschikkingen van 18 augustus 2022 met
kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A, ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter