Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-05561

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 7 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 10 maart 2022

Hoorzitting: 6 mei 2023

Overdracht advies aan UHT: 20 juni 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert aan UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie om de integrale beoordeling van de compensatie zo spoedig mogelijk in gang te zetten.

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking op de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een zogenoemde Catshuisuitkering van 7 maart 2022.

Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd
bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Artikel 8.6 Wht bepaalt dat beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling. Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 20 december 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich bij UHT gemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij beschikking van 7 maart 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
  • Bij brief, ontvangen op 10 maart 2022, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
  • Op 29 december 2022 heeft UHT schriftelijk op het bezwaarschrift gereageerd.
  • Op 28 april 2023 heeft belanghebbende een aanvullend bezwaarschrift ingestuurd.
  • Op 26 mei 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het voldoet aan de overige daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

Zoals is uiteengezet in artikel 2. 7 Wht voorziet die wet in een eenmalige forfaitaire uitkering van € 30.000 aan gedupeerde ouders. Deze uitkering is bedoeld voor ouders die een verzoek hebben ingediend of gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van de Wht en die daarvoor in aanmerking komen.

Voor de beoordeling van de vraag of de ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde lichte toets. Na de lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.

Bij het bestreden besluit heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat er nog geen reden werd gezien om aan haar € 30.000 te betalen. Er is vervolgens een aantal situaties opgesomd die mogelijk voor belanghebbende gelden. Belanghebbende stelt in haar bezwaarschrift onder meer dat er ten onrechte een toeslagpartner in 2015 is meegenomen in de berekening en zij geconfronteerd is met hoge terugvorderingen.

De Commissie heeft vastgesteld dat het betreffende besluit na de mededeling "Helaas zien wij nu geen reden om u € 30.000 uit te betalen" slechts een algemeen gestelde opsomming van argumenten bevat die reden voor het niet toekennen van de uitkering zouden kunnen zijn. Niet wordt uitgelegd waarom UHT op 7 maart 2022 nog niet in staat was om te beoordelen of zich in het geval van belanghebbende een van die gevallen voordeed. Deze argumentatie kan dan ook niet worden aangemerkt als een deugdelijke motivering van de beschikking als bedoeld in artikel 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht.

Bij de schriftelijke reactie heeft UHT inmiddels wel duidelijkheid verschaft over de reden waarom zij nog niet tot toekenning van de uitkering van het forfaitaire bedrag van € 30.000 over is gegaan. Daarin heeft UHT voor de jaren 2015 tot en met 2019 per jaar uiteengezet waarom de aan belanghebbende toegekende voorschotten aan KOT werden verlaagd. De bijstellingen voor de jaren 2015 tot en met 2019 hebben, voor zover tot nu toe uit de stukken blijkt, plaatsgevonden conform de door belanghebbende doorgevoerde wijzigingen en als gevolg van een verhoogd toetsingsinkomen. Niet gebleken is dat er ten onrechte een toeslagpartner in 2015 is betrokken bij de berekening van de KOT. De wijzigingen in toegekende KOT zijn derhalve in ieder geval op het eerste gezicht verklaarbaar. De beschikkingen na 23 oktober 2019 vallen ingevolge artikel 2.1, lid 1, aanhef onder a Wht buiten het bereik van de Wht en kunnen derhalve niet tot compensatie leiden.

Om in aanmerking te komen voor compensatie in het kader van de toeslagenaffaire, moet er meer aan de hand zijn: er moet sprake zijn van institutioneel vooringenomen handelen of bijzondere hardheid bij de toepassing van de regels. In het kader van deze bezwaarprocedure zijn voorshands geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die duiden op een dergelijk institutioneel vooringenomen handelen of bijzondere hardheid. De Commissie heeft er bij het vormen van haar oordeel niet aan voorbij gezien dat de terugbetalingsverplichting voor belanghebbende problematisch is en dat zij geen inzicht heeft gekregen in de opbouw van de diverse terugvorderingen en heeft voor haar onvrede op dat punt op zichzelf wel begrip, maar een en ander betekent echter niet dat belanghebbende institutioneel vooringenomen is behandeld of dat bij de toepassing van de hier relevante regels sprake is geweest van bijzondere hardheid. Het door haar op dit punt opgeworpen bezwaar kan derhalve niet tot het door haar gewenste resultaat leiden.

Voor zover een grondiger bestudering tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, hetgeen op voorhand niet kan worden uitgesloten, kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan evenwel in het kader van de integrale beoordeling zijn. Dit heeft derhalve geen gevolgen voor het besluit waartegen in de onderhavige procedure in bezwaar is gekomen.

Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Met vorenstaande beoordeling geeft de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden.

Conclusie

Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de lichte toets en adviseert de Commissie UHT:

  • om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren;
  • om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de uitvoering van de lichte toets en niet al mede een integrale beoordeling bevat;
  • om te bevorderen dat de integrale beoordeling zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter