BAC 2022-05510
Publicatiedatum 10-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 2 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 11 maart 2022
Overdracht advies aan UHT: 9 mei 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna “KOT”) van 2 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend over de toeslagjaren 2015 en 2017.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Gelet op artikel 8.6. Wht moet de bestreden beschikking van 2 februari 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling KOT over de toeslagjaren
2015 tot en met 2017. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 29 maart 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2015 en 2017 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
- Bij beschikking van 2 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2015 en 2017.
- Belanghebbende heeft bij brief van 11 maart 2022, ingekomen op dezelfde dag, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 11 oktober 2022,
ingekomen op dezelfde dag, heeft belanghebbende nadere gronden van bezwaar
aangevoerd. - Op 24 november 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
- Op 22 februari 2023 heeft belanghebbende telefonisch aan de Commissie laten
weten dat zij geen behoefte heeft aan een hoorzitting en dat de zaak op stukken
mag worden afgedaan. - Met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Commissie afgezien van het horen van
belanghebbende. - UHT heeft bij e-mailbericht van 27 maart 2023 naar aanleiding van een vraag van
de Commissie nadere informatie verstrekt. Belanghebbende heeft daarop bij
e-mailbericht van 11 april 2023 gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie voor de toeslagjaren 2015 en 2017 af te wijzen. De Commissie overweegt hierover het
volgende.
Toeslagjaar 2015
Belanghebbende voert aan dat er in het toeslagjaar 2015 sprake is geweest van
institutioneel vooringenomen handelen vanwege het CAF-onderzoek Valreep. Ter
onderbouwing hiervan wijst belanghebbende op een aantal pagina’s uit haar met de
gronden van het bezwaar meegezonden persoonlijk dossier. Belanghebbende stelt zich
op het standpunt dat de KOT als gevolg van de melding ‘TWO DT KOT 2014 t/m 2015’ op pagina 95 onterecht werd stopgezet en dat zij een aantal maanden geen KOT ontving.
De Commissie heeft UHT verzocht een toelichting te geven op deze melding en op de
gevolgen ervan voor belanghebbende. Hierop heeft UHT op 27 maart 2023 geantwoord dat belanghebbende naar aanleiding van het rechtmatigheidsonderzoek CAF 1511 Valreep op 13 november 2015 op de uitsluitingslijst is geplaatst. Deze uitsluitingen werden vaak massaal opgevoerd en afgevoerd. Belanghebbende is hierdoor met de brief van 25 november 2015 met kenmerk CAF VI KOT verzocht om informatie te verstrekken over de toeslagjaren 2014 en 2015. Belanghebbende is met de brief van 15 februari 2016 met kenmerk DVTBV geïnformeerd dat – na beoordeling van de ingestuurde bewijsstukken – gebleken is dat zij recht heeft op KOT over de jaren 2014 en 2015.
De Commissie stelt op basis van het voorgaande vast dat belanghebbende in 2015 deel uitmaakte van een CAF-onderzoek, en dat er in dat kader informatie bij belanghebbende is opgevraagd. Dit wordt ook ondersteund door de notitie van 19 november 2015 die zich in het bezwaardossier bevindt en waar belanghebbende in de e-mail van 11 april 2023 op wijst. De Commissie kan uit het bezwaardossier echter niet opmaken dat de KOT over 2015, zoals belanghebbende stelt, naar aanleiding hiervan is stopgezet of dat zij een aantal maanden als gevolg hiervan geen KOT heeft ontvangen. Uit het door UHT overgelegde betaal- en verrekenoverzicht van het Landelijk Incasso Centrum (LIC) kan de Commissie dit ook niet afleiden. Gelet hierop deelt de Commissie het standpunt van UHT dat belanghebbende, los van de hinder die zij ongetwijfeld heeft ondervonden van het informatieverzoek, met betrekking tot het toeslagjaar 2015 geen verder nadeel heeft ondervonden van het CAF-onderzoek.
De Commissie meent op grond hiervan dat er, ondanks dat belanghebbende in 2015 deel uitmaakte van een CAF-onderzoek, onvoldoende grondslag is voor compensatie op grond van institutioneel vooringenomen handelen. De meldingen uit het persoonlijk dossier en de beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen die belanghebbende met de e-mail van 11 april 2023 bij de Commissie onder de aandacht heeft gebracht, brengen hier naar de mening van de Commissie geen verandering in. De Commissie merkt in dit verband nog op dat het zeer waarschijnlijk is dat de gevolgen van het CAF-onderzoek die belanghebbende beschrijft, zien op het toeslagjaar 2016. In de brief van 25 november 2015 wordt belanghebbende immers ook geïnformeerd dat zij voor 2016 geen KOT meer ontvangt totdat de beoordeling heeft plaatsgevonden. De Commissie leest in het dossier dat belanghebbende over het toeslagjaar 2016 is gecompenseerd. De Commissie adviseert UHT gelet op het voorgaande het bezwaar ongegrond te verklaren.
Toeslagjaar 2017
Belanghebbende betoogt over het toeslagjaar 2017 aan dat er in mei 2017 een
terugvordering heeft plaatsgevonden, omdat zij niet tijdig heeft gereageerd. Er is tevens onterecht vastgesteld dat zij geen gebruik maakte van geregistreerde kinderopvang. Ter onderbouwing hiervan wijst belanghebbende op een aantal meldingen in haar persoonlijk dossier.
De Commissie merkt naar aanleiding hiervan op dat zij geen aanwijzingen heeft
gevonden in het bezwaardossier dat bij belanghebbende KOT is teruggevorderd omdat zij niet tijdig heeft gereageerd. De melding op pagina 279 van het persoonlijk dossier waar belanghebbende naar verwijst, ziet op het toeslagjaar 2016 en niet op 2017. Daarnaast acht de Commissie het aannemelijk dat de verlaging van de KOT op 22 mei 2017, zoals UHT ook in de schriftelijke reactie stelt, het gevolg is van de (niet weersproken) stopzetting van de KOT op 13 april 2017 door belanghebbende met ingang van 1 mei 2017.
Met betrekking tot de onterechte vaststelling dat belanghebbende geen gebruik heeft
gemaakt van geregistreerde opvang, merkt de Commissie op dat UHT hier in punt 6.8.11 van de schriftelijke reactie een toelichting op heeft gegeven. Het voorschot is op 21 november 2017 met de beschikking .T.SC.17.5 verlaagd naar € 5.181 als
gevolg van een onjuiste verwerking van de onderbreking van de kinderopvang in de
periode van 1 mei tot 8 mei 2017. Dit is door de Belastingdienst/Toeslagen hersteld,
maar omdat de herstelbeschikking een dag te laat was aangeboden, heeft
belanghebbende de KOT over november pas in december ontvangen. UHT merkt hierover in de schriftelijke reactie op dat dit een fout was van de Belastingdienst/Toeslagen die destijds aan belanghebbende is uitgelegd en waarvoor excuses zijn aangeboden. De Commissie begrijpt heel goed dat een dergelijke fout, ook als één maand KOT niet op tijd wordt uitbetaald, voor belanghebbende als studerende moeder moeilijk moet zijn geweest en nare gevolgen heeft gehad zoals zij die nog eens in correspondentie met de Commissie naar voren heeft gebracht. De Commissie leest in het persoonlijk dossier dat belanghebbende hierover in november 2017 ook een klacht heeft ingediend. De Commissie deelt echter de conclusie van UHT dat hier sprake is van een menselijke fout en niet van institutioneel vooringenomen handelen in de zin van de Wht. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Materiele en immateriële schade
Belanghebbende heeft in het e-mailbericht van 11 april 2023 aangegeven dat de onterechte stopzettingen KOT bij belanghebbende hebben geleid tot zowel materiële als immateriële schade. Haar dochtertje werd soms geweigerd bij de kinderopvang omdat zij een betalingsachterstand had. Hierdoor kon belanghebbende geen colleges volgen, wat ertoe leidde dat ze vaker moest stoppen met de opleiding. De Commissie is doordrongen van de problemen waar belanghebbende mee te kampen heeft gehad en wijst belanghebbende, wellicht ten overvloede, op de mogelijkheid om voor het toeslagjaar 2016 een verzoek voor aanvullende schadevergoeding in te dienen bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS).
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren omdat ten aanzien van de jaren 2015 en 2017 niet is gebleken van een institutioneel
vooringenomen handelwijze.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter