Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-05483

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 7 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 9 maart 2022

Hoorzitting: 14 juni 2023

Overdracht advies aan UHT: 9 augustus 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert aan UHT om het bezwaar gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en dat te vervangen door een besluit waarbij aan belanghebbende een uitkering op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen wordt toegekend van € 30.000. Voorts adviseert de Commissie om voor onderhavige procedure de proceskosten te vergoeden op basis van één procespunt (verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2 en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking, inzake de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een zogenoemde Catshuisuitkering van 7 maart 2022 met kenmerk UHT CHR GU.

Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikel 8.6 Wht moet de bestreden beschikking van 7 maart 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 14 juni 2021 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij beschikking van 7 maart 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
  • Bij brief van 9 maart 2022 heeft belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze
    beschikking. Op 17 januari 2023 heeft UHT hier schriftelijk op gereageerd.
  • Op 14 juni 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
  • [Gemachtigde] heeft zich op 20 juni 2023 gesteld als gemachtigde van belanghebbende.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie KOT heeft het kabinet eind 2020 aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen. Eén van die
maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het verzoek
wordt gehonoreerd (artikel 2.7 Wht).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenoemde eerste toets. Na deze eerste toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.

Uit het bezwaarschrift van belanghebbende, de schriftelijke reactie van UHT en het
verhandelde ter zitting, is de Commissie het volgende gebleken:

  • belanghebbende heeft op 17 november 2011 een wijziging doorgegeven, waaruit opgemaakt kan worden dat haar kinderen opvang genoten bij [kinderopvanginstelling] (XML-bestand, productie 24);
  • de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft vanaf 16 mei 2011 de KOT overgemaakt naar [kinderopvanginstelling] (uit)betaaloverzicht KOT 2011 van het Landelijke Incasso Centrum, productie 33);
  • de B/T heeft de definitieve KOT op 28 december 2013 vastgesteld conform de gegevens van [kinderopvanginstelling] in de KOI-viewer (productie 25). Dit heeft geleid tot een terugvordering van € 12.302 wat tot veel stress bij belanghebbende heeft geleid;
  • de behandelend ambtenaar heeft tijdens de hoorzitting verklaard in de systemen van de B/T geen brieven te hebben gevonden die er op wijzen dat bij belanghebbende informatie is opgevraagd over het toeslagjaar 2011;
  • belanghebbende heeft na het maken van bezwaar en overlegging van de jaaropgaaf alsnog de KOT toegekend gekregen voor de opvang bij [kinderopvanginstelling].

De KOT 2011 is, zo blijkt uit de schriftelijke reactie, op 28 december 2013 definitief
vastgesteld op basis van gegevens in de KOI-viewer die zijn verstrekt door de Stichting. Onweersproken door UHT is echter dat belanghebbende in 2011 al aan de B/T heeft doorgegeven dat zij ook kinderopvang afnam bij [kinderopvanginstelling] en dat de KOT door de B/T in overeenstemming met die informatie werd uitbetaald. Onder deze omstandigheden had het naar de mening van de Commissie op de weg van de B/T gelegen om, alvorens de KOT met een zo groot bedrag naar beneden bij te stellen, eerst nadere informatie bij belanghebbende op te vragen.

De behandelend ambtenaar heeft ter zitting verklaard in de systemen van de B/T geen
brieven gevonden te hebben die er op wijzen dat bij belanghebbende over 2011
informatie is opgevraagd. De Commissie gaat er gelet hierop vanuit dat die opvraag dan ook niet heeft plaatsgevonden. De kans dat in het kader van de integrale beoordeling andere informatie naar voren zal komen, acht de Commissie minimaal gezien de grondigheid waarmee het bezwaarteam van UHT deze bezwaarprocedure heeft voorbereid.

De Commissie is van mening dat de definitieve KOT op 28 december 2013 onterecht met een bedrag van € 12.302 is verlaagd en dat deze verlaging het gevolg is geweest van vooringenomen handelen door de B/T. Nu in het kader van deze bezwaarprocedure voldoende vast is komen te staan dat destijds is nagelaten om nadere informatie bij belanghebbende in te winnen, vindt de Commissie dat belanghebbende met betrekking tot het toeslagjaar 2011 onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om haar recht op KOT aannemelijk te maken en dat derhalve sprake is van vooringenomen handelen. De omstandigheid dat na het maken van bezwaar de KOT voor de opvang bij alsnog aan belanghebbende is toegekend, doet aan het eerdere vooringenomen handelen van de B/T naar de mening van de Commissie niet af.

De Commissie adviseert UHT, gelet op het geheel van de in de procedure gebleken feiten en omstandigheden, het bezwaar van belanghebbende gegrond te verklaren. De
Commissie adviseert het bestreden besluit te vernietigen en te vervangen door een
besluit waarbij aan belanghebbende een forfaitair bedrag van € 30.000 als bedoeld in artikel 2.7 lid 1 Wht wordt toegekend.

Proceskostenvergoeding

Belanghebbende is bijgestaan door een advocaat. Gezien het bovenstaande advies om het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit te herroepen, adviseert de Commissie
om belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de verleende
bijstand tijdens de hoorzitting (één procespunt met een wegingsfactor 2). Net als in
eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar gegrond te verklaren;
  • het bestreden besluit te vernietigen en te vervangen door een besluit waarbij aan belanghebbende een uitkering op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen wordt toegekend van € 30.000;
  • de proceskosten te vergoeden op basis van één procespunt (verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2 en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter