Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-05453

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 14 februari 2022, met kenmerk UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 30 maart 2022

Hoorzitting: n.v.t.

Overdracht advies aan UHT: 4 april 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te in stand te laten.

Onderwerp van advies

Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 25 maart 2022, ontvangen op 30 maart 2022, is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking lichte toets van 17 december 2021, met kenmerk UHT CHR GU.

Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Gelet op artikel 8.6 en artikel 9.2 Wht moet de bestreden beschikking van 14 februari 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij brief van 14 februari 2022 heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat zij op basis van de uitgevoerde lichte toets nog geen reden ziet om haar € 30.000 te betalen en dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 25 maart 2022, ingekomen op 30 maart 2022, bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
  • Bij brief van 20 februari 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van belanghebbende.
  • Bij e-mailbericht van 8 november 2023 heeft belanghebbende de Commissie geïnformeerd dat zij niet aanwezig kon zijn op de geplande hoorzitting van 9 november 2023. Daarnaast liet belanghebbende weten dat zij niet over een gemachtigde beschikt.
  • Bij e-mailbericht van 9 november 2023 heeft de Commissie belanghebbende een formulier toegestuurd waarmee zij een advocaat kan aanvragen via de Raad voor Rechtsbijstand. De Commissie heeft belanghebbende geïnformeerd dat haar zaak wordt aangehouden, zodat een gemachtigde zich namens belanghebbende kan stellen.
  • Op 14 november 2023 heeft de Commissie belanghebbende per e-mail verzocht contact op te nemen met de Commissie over het vervolg van de procedure.
  • Op 23 november 2023 heeft de Commissie opnieuw belanghebbende per e-mail verzocht om contact op te nemen met de Commissie over het vervolg van de procedure.
  • Op 18 december 2023 heeft de Commissie telefonisch contact gehad met belanghebbende. Belanghebbende heeft de Commissie laten weten dat zij nog geen advocaat had aangevraagd en gezegd dit alsnog te zullen doen. De Commissie heeft hiervoor per e-mail een termijn gesteld tot 16 februari 2024.
  • Op 11 januari 2024 heeft belanghebbende de Commissie per e-mail laten weten dat zij de aanvraag voor een advocaat heeft ingediend, maar dat zij nog geen reactie op haar aanvraag had ontvangen.
  • Op 19 februari 2024 heeft de Commissie belanghebbende geïnformeerd dat haar gemachtigde zich tot uiterlijk 4 maart 2024 in deze zaak kon stellen. Dit is vervolgens niet gebeurd.
  • Per e-mail van 6 maart 2024 heeft de Commissie een conceptuitnodiging voor een hoorzitting op 4 april 2024 verstuurd aan belanghebbende. De Commissie heeft verzocht of belanghebbende binnen zeven dagen wilde aangeven of de voorgestelde datum haar schikt.
  • Per e-mail van 11 maart 2024 heeft de Commissie belanghebbende opnieuw verzocht om binnen zeven dagen aan te geven of de voorgestelde datum haar schikt.
  • Per e-mail van 13 maart 2024 heeft de Commissie belanghebbende voor een derde keer verzocht om aan te geven of de voorgestelde datum schikt. De Commissie heeft belanghebbende een termijn geboden tot uiterlijk 15 maart 2024.
  • Per e-mail van 19 maart 2024 heeft de Commissie belanghebbende geïnformeerd dat zij ervan uitgaat dat belanghebbende niet wenst te worden gehoord en zal overgaan tot advisering.
  • Per e-mail van 19 maart 2024 heeft belanghebbende de Commissie geïnformeerd dat zij het e-mailbericht van 6 maart 2024 niet heeft ontvangen, maar dat zij wel in contact is met een advocaat en nog enkele stukken moet aanleveren bij de advocaat. Belanghebbende vraagt of hierna een hoorzitting ingepland kan worden.
  • Per e-mail van 20 maart 2024 heeft de Commissie belanghebbende een termijn van een week geboden om haar advocaat zich namens belanghebbende te stellen in deze procedure. De Commissie heeft belanghebbende geïnformeerd dat bij het verstrijken van deze termijn een hoorzitting ingepland wordt zonder overleg en zonder mogelijkheid tot verplaatsing. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd.
  • Per e-mail van 27 maart 204 heeft de Commissie belanghebbende geïnformeerd dat de geplande hoorzitting van 4 april 2024 doorgang zal vinden.
  • Op 4 april 2024 is belanghebbende niet verschenen. Vanuit de Commissie is tevergeefs telefonisch contact gezocht met belanghebbende.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

In bezwaar stelt belanghebbende dat UHT onterecht heeft geoordeeld dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie op basis van de lichte toets. Volgens belanghebbende komt zij wel in aanmerking voor de tegemoetkoming van € 30.000, omdat zij in het jaar 2015 meer dan € 6.000 moest terugbetalen en haar KOT per direct werd stopgezet. Daarnaast voert belanghebbende aan dat zij in de brief waarin stond dat zij meer dan € 6.000 moest terugbetalen, ook werd bestempeld als fraudeur en geen recht meer had op KOT.

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie Kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020 aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen. Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het verzoek wordt gehonoreerd.

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde lichte toets. Na de lichte toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.

Zoals uiteen is gezet in artikel 2.7 Wht voorziet die wet in een eenmalige forfaitaire uitkering aan gedupeerde ouders. Deze uitkering is bedoeld voor ouders die een verzoek hebben ingediend of gaan indienen voor compensatie of tegemoetkoming op grond van de Wht, als zij daarvoor in aanmerking komen.

De Commissie is van oordeel dat UHT gemotiveerd heeft onderbouwd dat op basis van de beschikbare gegevens vooralsnog geen reden bestaat om aan te nemen dat over de jaren 2012 tot en met 2019 sprake is geweest van vooringenomen handelen, hardheid, dan wel een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS).

De Commissie maakt uit de door UHT ingediende schriftelijke reactie met onderliggende stukken op dat de bijstellingen van de KOT over de toeslagjaren 2012 tot en met 2016 en het toeslagjaar 2018 hebben plaatsgevonden conform de door belanghebbende en de kinderopvangorganisatie opgegeven wijzigingen. De neerwaartse bijstellingen kwamen met name voort uit stopzettingen van de KOT door belanghebbende (toeslagjaren 2012 en 2013) en wijzigingen in het aantal rekenuren (toeslagjaren 2012, 2013, 2014, 2015, 2016 en 2018). De bijstellingen in de toeslagjaren 2018 en 2019 kwamen voort uit wijzigingen in de hoogte van het verzamelinkomen (toeslagjaren 2018 en 2019). Over het toeslagjaar 2017 heeft in het geheel geen neerwaartse bijstelling plaatsgevonden. De wijzigingen die zijn doorgevoerd, vinden plaats op basis van het reguliere toeslagenproces en geven op zichzelf geen blijk van vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1. Wht.

De Commissie stelt vast dat belanghebbende in bezwaar is gegaan tegen de definitieve beschikking KOT over het toeslagjaar 2014. Belanghebbende heeft in het bezwaar aangegeven dat zij in 2014 geen inkomen had, omdat zij student was en alleen studiefinanciering ontving. Uit de schriftelijke reactie en de onderliggende stukken blijkt dat belanghebbende in 2014 wel inkomen heeft ontvangen van UWV tijdens de eerste twee maanden van dat jaar. UHT stelt dat zij de beslissing op bezwaar niet terug kon vinden in de systemen. De Commissie meent niettemin dat UHT gelet op het beperkte toetsingskader van de eerste toets heeft mogen oordelen dat zij nog geen reden zag om tot uitkering van compensatie over te gaan.

Belanghebbende stelt meer specifiek dat zij in 2015 plotseling € 6.000 diende terug te betalen en haar KOT per direct werd stopgezet. De Commissie is van oordeel dat UHT voldoende heeft gemotiveerd dat de neerwaartse bijstelling in het toeslagjaar 2015 het gevolg was van een ambtelijk besluit, omdat B/T informatie heeft ontvangen van DUO dat het kind van belanghebbende de vierjarige leeftijd had bereikt en onderwijs is gaan volgen. De latere neerwaartse bijstelling in het toeslagjaar 2015 was het gevolg van een wijziging in de rekenuren, doorgegeven door de kinderopvangorganisatie. Ook deze terugvordering valt dus binnen het reguliere toeslagenproces. De Commissie adviseert UHT om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Voor zover een grondiger bestudering tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, hetgeen op voorhand niet kan worden uitgesloten, dan kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan evenwel in het kader van de integrale beoordeling zijn. Dit heeft derhalve geen gevolgen voor het besluit waartegen in onderhavige procedure in bezwaar is gekomen. Met dit advies neemt de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden.

Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bezwaar ongegrond te verklaren.

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

Conclusie

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter