BAC 2022-05342
Publicatiedatum 29-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: van 7 maart 2022 met als kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 28 maart 2022
Hoorzitting: n.v.t.
Overdracht advies aan UHT: 7 maart 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren en over te gaan tot een proceskostenvergoeding.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 7 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
• Belanghebbende heeft UHT verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014.
• Bij brief van 1 april 2021 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op basis van de eerste toets in aanmerking komt voor € 30.000, -.
• UHT heeft in haar voorlopige zienswijze van 4 november 2021 gesteld dat belanghebbende over de toeslagjaren 2010, 2011, 2013 en 2014 institutioneel vooringenomen is behandeld en dat zij recht heeft op compensatie. Over 2012 is er geen sprake van institutionele vooringenomenheid danwel hardheid maar heeft belanghebbende wel recht op een Opzet/Grove Schuld (hierna: O/GS) tegemoetkoming.
• Bij brief van 30 december 2021 met kenmerk UHT-VC I heeft UHT aan belanghebbende een voorlopige compensatie van € 31.391, - toegekend.
• Op 5 januari 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) geoordeeld dat jegens belanghebbende over de jaren 2010, 2011, 2013 en 2014 sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid en dat zij hiervoor gecompenseerd dient te worden. Over het jaar 2012 heeft belanghebbende recht op een O/GS tegemoetkoming.
• Bij beschikking van 12 januari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor het jaar 2012 omdat er bij de beoordeling over dit jaar geen fouten zijn gemaakt.
• Bij beschikking van 12 januari 2022 met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT beslist dat belanghebbende over het jaar 2012 geen recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de hardheidsregeling.
• Gemachtigde heeft op 10 februari 2022 bezwaar gemaakt tegen de compensatiebeschikking met kenmerk UHT-DH5 A.
• Bij beschikking van 7 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT beslist dat belanghebbende recht heeft op een definitief compensatiebedrag van € 31.587, - voor de jaren 2010, 2011, 2013 en 2014.
• Bij beschikking van 16 maart 2022 met kenmerk UHT-O OGS B heeft UHT beslist dat belanghebbende voor het jaar 2012 recht heeft op een O/GS tegemoetkoming, ter grootte van € 1.721, -, vanwege de onterechte kwalificatie O/GS.
• Bij brief van 21 maart 2022 heeft gemachtigde tegen de beschikking van 7 maart 2022 met het kenmerk UHT-DC I bezwaar gemaakt.
• Op 4 april 2022 heeft UHT gemachtigde laten weten dat het bezwaarschrift in goede orde is ontvangen.
• Op 13 december 2022 heeft gemachtigde de gronden van het bezwaar verder aangevuld.
• Op 12 januari 2023 heeft gemachtigde per email aangegeven het bezwaarschrift dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2012 in te trekken.
• UHT heeft op 16 juni 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
• Op 24 oktober 2023 heeft gemachtigde de Commissie laten weten dat afgezien wordt van de mogelijkheid om te worden gehoord. De Commissie ziet daarom op grond van artikel 7:3 onder c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af van het horen van belanghebbende.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Belanghebbende heeft bezwaren naar voren gebracht die zien op de duur van de herbeoordelingsprocedure, de compensatieberekening over de toeslagjaren 2010, 2011, 2013 en 2014 en dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids-en motiveringsbeginsel is genomen. De Commissie zal hier verder op ingaan.
Duur van de herbeoordelingsprocedure
Belanghebbende voert aan dat de procedure lang heeft geduurd en nog steeds niet is afgerond. Haar persoonlijke zaakbehandelaar is niet langer meer in functie. UHT merkt hierover op dat een herbeoordelingsprocedure een complex proces is dat vraagt om maatwerk. Belanghebbende heeft op 24 maart 2021 alvast een voorlopig compensatiebedrag toegekend gekregen ter grootte van € 30.000, -.
De Commissie begrijpt dat belanghebbende de afgelopen jaren in een moeilijke (financiële) situatie moet hebben geleefd en dat de hersteloperatie toeslagenaffaire voor haar veel impact heeft gehad. Uit de herbeoordeling van de persoonlijk zaakbehandelaar volgt ook terugkijkend op de toeslagjaren 2010, 2011, 2013 en 2014 dat belanghebbende door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) institutioneel vooringenomen is behandeld en dat zij hiervoor gecompenseerd dient te worden. Over 2012 heeft de B/T ten onrechte niet meegewerkt aan een terugbetalingsregeling zodat belanghebbende ook hiervoor een O/GS tegemoetkoming toegekend heeft gekregen. Op 12 januari, 7 en 16 maart 2022 zijn hierover een viertal beschikkingen naar belanghebbende gestuurd. Belanghebbende heeft alleen het bezwaar dat loopt tegen de beslissing van 7 maart 2022, met kenmerk UHT-DC I, doorgezet. Voordat de vier beslissingen tot stand kwamen heeft belanghebbende zich op 14 januari 2021 gemeld voor de herbeoordeling en bij beschikking van 1 april 2021 heeft UHT aan belanghebbende alvast € 30.000, - toegekend, om zo het gedane leed dat B/T heeft veroorzaakt enigszins te verlichten. In de beschikking valt ook te lezen dat belanghebbende als gedupeerde wordt aangemerkt en zij dit bedrag niet hoeft terug te betalen. De Commissie kan echter niet anders concluderen dan dat de procedure die heeft geleid tot de vier beschikkingen inderdaad lang op zich heeft laten wachten. In het kader van deze bezwaarprocedure kan de lange duur van de herbeoordelingsprocedure echter niet leiden tot gegrondverklaring van het bezwaar.
De compensatieberekening over de toeslagjaren 2010, 2011, 2013 en 2014
Belanghebbende stelt dat de compensatieberekening onjuist is omdat er in het verleden verrekeningen met de KOT hebben plaatsgevonden. In de schriftelijke reactie heeft UHT toegelicht dat in de compensatieberekening fouten zijn gemaakt en uitgelegd welke bedragen juist zijn.
Met betrekking tot toeslagjaar 2010
De Commissie begrijpt het standpunt van UHT zo dat in de compensatieberekening alleen de rentevergoeding gemiste KOT aangepast dient te worden omdat de periode dient te lopen van 1 juli van het jaar dat volgt op het toeslagjaar tot en met de dagtekening van de compensatieberekening. Er is bij de einddatum ten onrechte uitgegaan van 2 maart 2022 in plaats van 7 maart 2022 waardoor deze vergoeding € 1.318, - had moet zijn in plaats van € 1.316, -.
Met betrekking tot toeslagjaar 2011
De Commissie begrijpt het standpunt van UHT zo dat de KOT na het onderzoek, onderdeel b van de compensatieberekening, ten onrechte is vastgesteld op nihil en dat dit € 5.358, - had moeten zijn. Deze vergissing kan, aldus UHT, niet ten nadele van belanghebbende uitwerken zodat deze ook niet kan doorwerken naar de overige onderdelen van de berekening (c, d en f). Ook kan de gemaakte vergissing ten aanzien van de rente en kosten, van € 141,- naar € 126,-, niet ten nadele van belanghebbende worden aangepast. De rentevergoeding gemiste KOT had door wijziging van de eerdergenoemde einddatum vastgesteld moeten worden op € 3.801, - in plaats van € 3.795, -.
Met betrekking tot toeslagjaar 2013
UHT heeft uitgelegd dat in de compensatieberekening een fout is gemaakt met betrekking tot de niet terugbetaalde/verrekende KOT (onderdeel e van de berekening) en dat deze fout niet ten nadele van belanghebbende aangepast dient te worden van € 6.396, - naar € 6.619, -. De rentevergoeding gemiste KOT had door wijziging van de einddatum € 1.966, - moeten zijn in plaats van € 1.963, -.
Met betrekking tot toeslagjaar 2014
De Commissie stelt met UHT vast dat de KOT voor het onderzoek € 5.858, - (onderdeel a van de berekening) had moeten zijn in plaats van € 5.497, -. Deze aanpassing heeft gevolgen voor onderdelen c en f van de berekening. In bezwaar dienen deze bedragen te worden aangepast zodat het bezwaar in zoverre doel treft.
Met betrekking tot onderdeel e van de berekening “niet terugbetaalde/verrekende KOT” begrijpt de Commissie het standpunt van UHT dat niet ten nadele van belanghebbende kan worden teruggekomen op het genoemde bedrag ter grootte van € 5.497, - in plaats van € 5.827, -.
De Commissie stelt vast dat UHT in de schriftelijke reactie van diverse componenten over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014 slechts de fouten herstelt die in bezwaar ten gunste van belanghebbende uitpakken. Gemaakte fouten ten nadele van belanghebbende worden in bezwaar niet aangepast om zodoende, in de visie van UHT, niet in strijd met het verbod van reformatio in peius te komen. Over dit beginsel het volgende.
Het uit artikel 7:11 van de Awb voortvloeiende verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt, dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) heeft deze rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling.
Het gaat er aldus de CRvB om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene. Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, merkt de Commissie op dat deze enkele omstandigheid niet zonder meer leidt tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius. Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze nog uit te voeren herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie geraakt vergeleken met de definitieve beschikking van 7 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I, waartegen het bezwaar is gericht.
Met het standpunt van UHT, om diverse onderdelen over de toeslagjaren 2010 tot en met 2014 wèl en de bedragen onder de onderdelen b, c, d, f, g van toeslagjaar 2011, onderdeel e van de toeslagjaren 2013 en 2014 niet aan te passen, constateert de Commissie dat belanghebbende niet in een in voornoemde zin slechtere positie is geraakt of anderszins tekort is gedaan. De Commissie adviseert UHT, aansluitend bij haar eigen standpunt, dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren en de compensatie opnieuw te berekenen en daarbij alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies.
Strijd met het zorgvuldigheids-en motiveringsbeginsel
Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de compensatiebeslissing in strijd met het zorgvuldigheids-en motiveringsbeginsel is genomen merkt de Commissie op dat UHT deze beschikking niet op zorgvuldige wijze tot stand heeft gebracht en tevens gebrekkig heeft gemotiveerd.
De Commissie meent dat UHT door middel van het indienen van de schriftelijke reactie van 16 juni 2023 een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties duidelijk heeft gemaakt welke verrekeningen en betalingen hebben plaatsgevonden en in hoeverre deze zijn meegenomen in de berekening van het compensatiebedrag. De Commissie acht het bestreden besluit daarmee alsnog voldoende onderbouwd.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van één procespunt (indienen van een bezwaarschrift) met een wegingsfactor twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar (deels) gegrond te verklaren en in de beslissing op bezwaar de volgende elementen van de compensatieberekening van 7 maart 2022 als volgt aan te passen:
- voor toeslagjaar 2014 onderdeel a van de compensatieberekening aan te passen naar € 5.858, -;
- de vergoeding voor immateriële schade over de jaren 2010, 2011, 2013 en 2014 te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- de rente voor de gemiste KOT over de jaren 2010, 2011, 2013 en 2014 moet worden herzien zoals aangegeven in de schriftelijke reactie van UHT;
- de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen.
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ten dele gegrond is, adviseert de Commissie om belanghebbende een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te kennen gebaseerd op één procespunt met een wegingsfactor twee tegen het hoogste tarief per procespunt.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter