Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-05264

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: Van 4 februari 2022 met kenmerk UHT-DC I en UHT-DHR

Ontvangst bezwaarschrift: 30 maart 2022

Hoorzitting: 1 maart 2024 om 10.00 uur

Overdracht advies aan UHT: 22 maart 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bestreden beschikkingen te herroepen en een vergoeding voor de proceskosten toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerk UHT-DC I en beschikking herbeoordeling KOT, met kenmerk UHT-DHR, beide van 4 februari 2022.
Aan belanghebbende is toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) voor de jaren 2006 tot en met 2009 een definitieve compensatie toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 4 februari 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 27 januari 2021 gemeld voor een herbeoordeling van de KOT over de toeslagjaren 2006 tot en met 2009.
  • Bij beschikking van 18 mei 2021 (UHT/UCF/21/093 UHT) is aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) niet in aanmerking komt voor € 30.000,-.
  • Bij beschikking van 18 november 2021 (UHT-VC I) heeft de UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 58.393,-.
  • Bij beschikkingen van 4 februari 2022 (UHT-DC I en UHT-DHR) is de voorlopige compensatie met € 197,- aangevuld tot € 58.590,-.
  • Tegen de definitieve beschikkingen heeft gemachtigde op 18 maart 2022 een pro-forma bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 18 oktober 2022 aangevuld met gronden.
  • De UHT heeft op 30 maart 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
  • Op 15 december 2023 was een hoorzitting gepland bij de Commissie. Wegens ziekte van gemachtigde is deze hoorzitting op zijn verzoek verplaatst naar 1 maart 2024. Op deze datum heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de toegekende compensatie voor de toeslagjaren 2006 tot en met 2009 op de juiste wijze heeft berekend en of toeslagjaar 2005 terecht en op goede gronden niet is meegenomen in de herbeoordeling.

De Commissie verstaat het betoog van belanghebbende aldus dat zij geen inzicht heeft gekregen over de wijze waarop de compensatieberekening tot stand is gekomen. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van de schriftelijke reacties, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties voldoende duidelijk is geworden op welke manier de berekening van het compensatiebedrag tot stand is gekomen. De Commissie acht het bestreden besluit daarmee voldoende onderbouwd.

Gemachtigde heeft in deze bezwaarprocedure aangevoerd dat belanghebbende mogelijk aanspraak heeft op compensatie voor toeslagjaar 2005. UHT heeft in haar schriftelijke reactie van 30 maart 2023 aangegeven dat er voor het jaar 2005 geen aanvraag KOT bekend is en ook geen beschikkingen KOT zijn uitgegeven. Indien belanghebbende desondanks een herbeoordeling van het jaar 2005 wenst, dient zij daarvoor een verzoek te doen bij UHT. De Commissie kan daarover pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling van dit jaar een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking bij UHT een bezwaarschrift indienen.

Gemachtigde stelt verder dat de KOT voor het toeslagjaar 2006 onjuist is vastgesteld. Belanghebbende heeft het gehele jaar 2006 gebruik gemaakt van kinderopvang, en niet pas per 1 mei 2006, zo stelt gemachtigde. UHT heeft gesteld dat de kinderopvangtoeslag is vastgesteld conform de bekende en aangeleverde informatie. Nu op geen enkele wijze uit de stukken blijkt of anderszins aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende daadwerkelijk in toeslagjaar 2006 het gehele jaar aanspraak had op KOT, is de Commissie van mening dat het compensatiebedrag op dit punt correct is vastgesteld. Hetgeen de gemachtigde van belanghebbende ter zitting nog naar voren heeft gebracht acht de Commissie, geplaatst tegen de achtergrond van hetgeen uit de stukken blijkt, onvoldoende overtuigend om de Commissie op dit punt tot een andere opvatting te brengen.

Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt, kortweg, over het bedrag van de gemiste KOT als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In de compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen bij component m. UHT heeft in haar schriftelijke reactie erkend dat de berekening onjuist is en dat in de nieuwe berekening op een hogere rentevergoeding wordt uitgekomen. Het bezwaar op dit punt is dan ook in zoverre gegrond. De (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar zal ook behoren te leiden tot aanpassing van alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen met inachtneming van dit advies, en daarbij zal de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade en van de desbetreffende vergoedingen dienen te worden vastgesteld op de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar. Nu UHT en de Commissie het bezwaar op dit punt gegrond achten en de Commissie tot herroeping van de bestreden beschikking met het kenmerk (UHT-DC I) zal adviseren, wordt tevens een toekenning van een proceskostenvergoeding geadviseerd.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om:

  • Het bezwaarschrift gegrond te verklaren ten aanzien van de rente over gemiste KOT en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies, en daarbij de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade en van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar en deze beschikking in zoverre te herroepen;
  • het bezwaarschrift voor het overige ongegrond te verklaren;
  • Een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van twee punten en een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter