BAC 2022-05141/2022-05144
Publicatiedatum 24-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 7 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A en 7 februari 2022 met kenmerk UHT-DH5 A
Ontvangst bezwaarschrift: 21 maart 2022
Hoorzitting: 30 november 2022
Overdracht advies aan UHT: 25 januari 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) van 7 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A en de Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 7 februari 2022 met kenmerk UHT-DH5 A.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 8 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kot over de jaren 2007 t/m 2010.
- Bij brief van 17 april 2021 heeft UHT belanghebbende bericht dat aan hem op basis van een eerste toets geen voorschot van € 30.000,- wordt toegekend, maar dat de herbeoordeling nog niet gereed is.
- Belanghebbende en UHT hebben diverse malen telefonisch contact gehad, dit was volgens belanghebbende op 22 en 28 juni 2021 en op 8 juli 2021. Uit het dossier (producties 13 en 13A) blijkt van telefonische contacten op 28 juni 2021 en 2 juli 2021.
- Bij brief van 9 juli 2021 (‘Informatie over schulden voor gedupeerde ouders’) is aan belanghebbende meegedeeld dat hij als gedupeerde wordt aangemerkt en is hem een schuldeiserscode toegekend.
- De voorlopige zienswijze van UHT luidt dat belanghebbende geen recht op compensatie heeft omdat geen sprake is van institutionele vooringenomenheid, hardheid van het stelsel of onterechte kwalificatie opzet/grove schuld.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft op 13 september 2021 geoordeeld dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid en dat er geen in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat belanghebbende in aanmerking zou komen voor uitbetaling van de ‘€ 30.000,- Catshuisregeling’.
- Bij beschikkingen van 7 februari 2022 is aan belanghebbende bericht dat hij geen recht heeft op compensatie kot voor de jaren 2007 tot en met 2010.
- Gemachtigde heeft bij brief van 17 maart 2021, ingekomen op 21 maart 2021, tegen deze besluiten een bezwaarschrift ingediend.
- Op 26 oktober 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
- Op 30 november 2022 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden.
- Na de hoorzitting heeft UHT bij e-mailbericht van 1 december 2022 nadere informatie verstrekt. Gemachtigde heeft daarop bij e-mailbericht van 14 december 2022 gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Vertrouwens-, motiverings- en gelijkheidsbeginsel
Belanghebbende voert aan dat hij wel voor compensatie in aanmerking zou moeten komen en doet een beroep op het vertrouwens-, motiverings- en gelijkheidsbeginsel.
De Commissie overweegt daarover als volgt. Het is zeer kwalijk dat aan belanghebbende telefonisch onjuiste mededelingen zijn gedaan omtrent de uitbetaling van € 30.000,- en dat hem een brief is gestuurd waarin is vermeld dat hij als gedupeerde wordt aangemerkt. Dit maakt echter niet zondermeer dat het beroep op het vertrouwensbeginsel kan slagen. Na de onjuiste telefonische toezeggingen is belanghebbende in juni 2021 door het UHT namelijk telefonisch meegedeeld dat sprake is geweest van een vergissing en dat hem ten onrechte mondeling is toegezegd dat hij gedupeerd zou zijn. Ook het versturen van de brief van 9 juli 2021 komt voort uit deze kennelijke vergissing. Bovendien gaat deze brief over schulden voor gedupeerde ouders; hierin is geen toezegging gedaan over een tegemoetkoming. Hoe zeer de Commissie het ook betreurt dat belanghebbende hierdoor in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij aanspraak kon maken op enige uitbetalingen in het kader van de hersteloperatie, kan dit niet leiden tot de conclusie dat hem een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt.
Immers, zelfs wanneer er verwachtingen zijn gewekt, dan nog kunnen de omstandigheden van het geval meebrengen dat die verwachtingen niet gerechtvaardigd zijn. Van een dergelijk geval is hier sprake; een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet als de betrokkene besefte of had moeten beseffen dat de uitlating van de ambtenaar ging over een beslissing die buiten de bevoegdheid van het bestuursorgaan lag, of anderszins in strijd was met de toepasselijke rechtsregels.
Hierbij is van belang dat diegene die een beroep op het vertrouwensbeginsel een onderzoeksplicht rust. De regelingen in het kader van de hersteloperatie zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat als géén kot is aangevraagd er géén recht op herstel of tegemoetkoming kan bestaan. Zoals hierna, onder “Geen aanvraag kot” zal worden uiteengezet, doet deze situatie zich hier voor. Dit had betrokkene moeten beseffen, eventueel na nader onderzoek. Van een gerechtvaardigd vertrouwen op compensatie of tegemoetkoming kan dan ook geen sprake zijn.
Ook van schending van het motiveringsbeginsel is naar het oordeel van de Commissie geen sprake. De omstandigheid dat de CvW in haar oordeel van 13 september 2021 de brief van 9 juli 2021 waarin belanghebbende als gedupeerde wordt aangemerkt niet noemt, maakt niet dat sprake is van een motiveringsgebrek. De CvW geeft in haar oordeel namelijk duidelijk aan dat belanghebbende geen recht op compensatie heeft omdat niet is gebleken dat hij kot heeft aangevraagd of dat kot is uitbetaald of teruggevorderd. De onjuiste telefonische toezeggingen en de brief van 9 juli 2021 maken dit niet anders, zoals hiervoor is overwogen.
De Commissie ziet geen parallel met mensen die bij de lichte toets ten onrechte een compensatie van € 30.000,- hebben ontvangen en dit bedrag mochten houden. De Commissie beschouwt de twee door gemachtigde beschreven situaties als totaal verschillend. Belanghebbende heeft anders dan de personen waarmee hij zich vergelijkt, geen brief gekregen dat hij in aanmerking komt voor € 30.000,- en dat hij dat bedrag nooit hoeft terug te betalen. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is naar de mening van de Commissie dan ook geen sprake. De Commissie acht het bezwaar op deze punten ongegrond.
Geen aanvraag kot
De Commissie stelt vast dat UHT de aanvraag om compensatie heeft afgewezen omdat er geen aanvraag kot bekend is van belanghebbende over de jaren 2007 tot en met 2010. Een aanvraag kot wordt geregistreerd op het BSN van de aanvrager, ook indien de aanvraag via een bemiddelingskantoor of via de opvanginstelling is ingediend. Reden hiervoor is dat de aanvraag van een toeslag altijd moet worden aangevraagd met het eigen BSN.
De Commissie overweegt dat UHT in haar systemen op naam en BSN van belanghebbende geen aanvraag kot voor deze toeslagjaren heeft kunnen vinden. Ook uit de bij e-mailbericht van 1 december 2022 overgelegde LIC-overzichten blijkt dat aan belanghebbende (of aan een kinderopvanginstelling) geen kot is uitgekeerd voor deze jaren. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld maar niet kunnen onderbouwen dat hij over deze jaren kot heeft aangevraagd of genoten. De Commissie ziet daarom geen aanleiding om belanghebbende te volgen in diens standpunt dat hij een aanvraag kot heeft ingediend, al dan niet via een kinderopvanginstelling. Voor alle regelingen in het kader van de hersteloperatie geldt dat als er géén kot is aangevraagd, er géén recht op compensatie of tegemoetkoming kan bestaan.
De Commissie meent daarom dat UHT kon besluiten geen compensatie toe te kennen voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2010.
Toeslagjaar 2006
Belanghebbende stelt verder dat toeslagjaar 2006 ten onrechte niet is mee genomen in de integrale beoordeling. De Commissie stelt vast dat toeslagjaar 2006 inderdaad niet is betrokken bij de integrale beoordeling zoals neergelegd in de bestreden beschikkingen. Ook de CvW heeft zich niet over dit jaar uitgelaten. UHT heeft dit gebrek naar het oordeel van de Commissie in bezwaar echter hersteld door in de schriftelijke reactie alsnog naar dit toeslagjaar en naar 2005 te kijken. In haar systemen heeft UHT geen aanvragen kot of beschikkingen kot voor die jaren aangetroffen. Uit het overgelegde LIC-overzicht over 2006 blijkt dat belanghebbende in dat jaar ook geen betaling kot heeft ontvangen. Belanghebbende heeft niet kunnen onderbouwen dat hij voor dit jaar kot heeft aangevraagd of genoten. Aan belanghebbende is daarom ook voor het toeslagjaar 2006 terecht geen compensatie toegekend.
Het bezwaar treft ook op dit punt geen doel.
Benadeeld in bewijspositie door het niet (tijdig) verstrekken van het dossier
Belanghebbende is van mening dat UHT het complete dossier aan gemachtigde had moeten verstrekken zodat gemachtigde zijn standpunt nader had kunnen toelichten en had kunnen onderzoeken of door belanghebbende kot is aangevraagd. Het dossier is tot op heden niet door UHT verstrekt, waardoor de bewijspositie van belanghebbende onmogelijk is geworden.
De Commissie vindt het heel vervelend voor belanghebbende dat hij zijn persoonlijke dossier, waarin alle gegevens die over hem bekend zijn bij de Belastingdienst zijn vermeld, nog niet heeft mogen ontvangen. Het bezwaardossier, dat inmiddels wel aan de gemachtigde van belanghebbende is verstrekt, bevat echter alle relevante stukken die betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag. Het ontbreken van het persoonlijke dossier vormt dan ook geen belemmering voor het instellen en de behandeling van bezwaren die betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag. De Commissie acht dit onderdeel van het bezwaar daarom ongegrond.
Proceskostenvergoeding
De Commissie zal, gelet op wat hiervoor staat, UHT adviseren om het bezwaar ongegrond te verklaren. Belanghebbende komt dan in beginsel niet in aanmerking voor vergoeding van de aan hem verleende juridische bijstand. Nu het instellen van het bezwaar echter nodig is gebleken om een beoordeling over het toeslagjaar 2006 te verkrijgen, ziet de Commissie aanleiding om te adviseren aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de Commissie daarom recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Conclusie Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren omdat:
- belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie of tegemoetkoming aangezien niet is gebleken dat hij kot heeft aangevraagd;
- geen sprake is van strijd met het vertrouwens-, zorgvuldigheids-, gelijkheids- en/of motiveringsbeginsel.
- Voorts adviseert de Commissie UHT om voor de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure een vergoeding toe te kennen van 2 punten met een wegingsfactor 2, tegen het hoogste tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter