Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-05099

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 10 maart 2022 met kenmerk UHT-CHR-GU
1 november 2022 met kenmerk UHT-DC IA
1 november 2022 met kenmerk UHT-DH5A
1 november 2022 met kenmerk UHT-DHA

Ontvangst bezwaarschrift: 23 maart 2022 en 4 december 2022

Hoorzitting: 10 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 30 januari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de beschikkingen van 10 maart 2022 met kenmerk UHT-CHR-GU en 1 november 2022 (kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A) ongegrond te verklaren en deze beschikkingen in stand te laten.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 10 maart 2022 met kenmerk UHT-CHR-GU en 1 november 2022 (kenmerken UHT-DC IA; UHT-DH5A en UHT-DHA).

Aan belanghebbende is géén compensatie toegekend omdat naar het oordeel van UHT over de jaren 2016 en 2017 geen sprake is van vooringenomen handelen en dat er ook geen reden is voor een hardheidscompensatie.

Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2016 en 2017.
  • Bij beschikking van 10 maart 2022 (UHT-CHR GU) heeft UHT aan belanghebbende bericht dat geen aanleiding bestaat om € 30.000,- te betalen.
  • Bij brief, ontvangen op 23 maart 2022 heeft belanghebbende een bezwaarschrift tegen de beschikking van 10 maart 2022 (UHT-CHR GU) ingediend.
  • Bij e-mails van 17 en 18 mei 2022 en 2 juni 2022 heeft belanghebbende nadere gronden en gegevens ingediend en overgelegd.
  • UHT heeft op 5 september 2022 schriftelijk gereageerd op de bezwaren van belanghebbende (beschikking met kenmerk UHT-CHR-GU).
  • De Commissie van Wijzen heeft in haar advies van 27 september 2022 geoordeeld dat jegens belanghebbende over de jaren 2016 en 2017 geen sprake is van vooringenomen handelen en dat er ook geen reden is tot een hardheidscompensatie.
  • Bij beschikkingen van 1 november 2022 (UHT-DC IA; UHT-DH5A en UHT-DHA) heeft UHT het verzoek om compensatie voor berekeningsjaren 2016 en 2017 afgewezen.
  • Tegen deze afwijzende beschikkingen heeft belanghebbende op 4 december 2022 bezwaarschriften ingediend.
  • Bij brieven/e-mails van 1 december 2022, 13 en 14 februari 2023 en 29 december 2023 heeft belanghebbende aanvullende gronden ingediend.
  • UHT heeft op 12 september 2023 schriftelijk gereageerd op de bezwaren van belanghebbende (beschikkingen met kenmerken UHT-DC IA; UHT-DH5A en UHT-DHA).
  • Bij e-mailbericht van 12 januari 2024 heeft belanghebbende aanvullend gereageerd.
  • Op 10 januari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Belanghebbende voert aan dat zij in opdracht van haar voormalige partner KOT heeft aangevraagd, dan wel dat hij dit namens haar heeft gedaan. Zij geeft aan te maken hebben gehad met aanhoudende agressie die haar voormalige partner jegens haar heeft uitgeoefend. De KOT is op de rekening van belanghebbende betaald. De aangifte die belanghebbende tegen haar voormalige partner heeft gedaan, heeft zij niet ingetrokken. Volgens belanghebbende is jegens haar sprake van hardheid en doen zich bijzondere omstandigheden voor. Bij de verrekeningen door B/T is ten onrechte geen rekening gehouden met de beslagvrije voet. Ook is een te hoog bedrag aan KOT verrekend. De handelwijze van B/T heeft geleid tot stress en psychische klachten bij belanghebbende.

Uit de gegevens van KOI-viewer die UHT heeft overgelegd (productie 31 en 32) blijkt niet dat in 2016 en 2017 ten behoeve van belanghebbende kinderopvang heeft plaatsgevonden. UHT stelt zich op het standpunt dat belanghebbende in 2016 en 2017 niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor KOT. Voor de jaren 2018 en 2019 heeft belanghebbende geen KOT aangevraagd of afgenomen. Onder bijzondere omstandigheden kan sprake zijn van hardheid. Hiervan is in het geval van belanghebbende geen sprake. UHT geeft aan dat bij de verrekeningen rekening gehouden is met de beslagvrije voet. Aan belanghebbende is tweemaal een persoonlijke betalingsregeling toegekend (productie 24, 24a en 25). Van hardheid van het stelsel is geen sprake. In haar schriftelijke reactie van 12 september 2023 legt UHT uit waarom geen sprake is geweest van een te hoge terugvordering (uitgezonderd een afrondingsverschil van € 2,-). Ten aanzien van de door belanghebbende gestelde stress en psychische klachten stelt UHT zich op het standpunt dat belanghebbende geen aanspraak heeft op compensatie.

De Commissie stelt voorop dat zij niet adviseert over (al dan niet terechte) verrekeningen van KOT. De Commissie overweegt dat uit de aan haar bekende gegevens niet blijkt dat belanghebbende kinderopvang heeft afgenomen. Belanghebbende heeft bevestigd dat er geen sprake was van kinderopvang maar geeft aan slachtoffer te zijn van haar ex-partner. De Wht voorziet in een compensatie voor de ouder die (1) deel uitmaakte van een CAF-11 onderzoek (2) die deel uitmaakte van een vergelijkbaar (CAF)-onderzoek of (3) die aannemelijk maakt dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van institutioneel vooringenomen handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen. De Wht voorziet niet in compensatie als er sprake is van een ernstige onregelmatigheid die kan worden toegerekend aan de ouder.

Om in aanmerking te komen voor compensatie moet dus eerst komen vast te staan dat belanghebbende ook recht had op KOT. Nu belanghebbende geen kinderopvang heeft afgenomen was er geen recht op KOT, gelet op het bepaalde in artikel 1.5 lid 1 van de Wet kinderopvang. Belanghebbende komt daarom niet in aanmerking voor compensatie.

De Commissie overweegt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat een beroep kan worden gedaan op hardheid. Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar -geheel of gedeeltelijk- niet ten goede komt aan de belanghebbende. Er is op zichzelf echter geen sprake van een bijzondere omstandigheid als de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar (Kamerstukken II 2021-2022, 36151, nr.3 p. 71).

Op grond van de verklaring van belanghebbende is niet aannemelijk dat de KOT aantoonbaar -geheel of gedeeltelijk- niet ten goede aan de belanghebbende is gekomen. In het proces-verbaal van aangifte wordt vermeld dat belanghebbende de KOT op haar bankrekening heeft ontvangen. Daarnaast is vast komen te staan dat de terugvordering het gevolg is geweest van het niet afnemen van kinderopvang. Het bezwaar van belanghebbende is derhalve ongegrond.

Conclusie

Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar ongegrond te verklaren;
  • de beschikkingen van 10 maart 2022 met kenmerk UHT-CHR-GU en 1 november 2022 (kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A) in stand te laten.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter