BAC 2022-05075
Publicatiedatum 13-10-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 10 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU
Ontvangst bezwaarschrift: 21 maart 2022
Hoorzitting: 31 mei 2023
Overdracht advies aan UHT: 18 augustus 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bestreden besluit in stand te laten. Voorts adviseert de Commissie om de integrale beoordeling van de compensatie in gang te zetten.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift van 15 maart 2022, is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 10 februari 2022 om belanghebbende op grond van de eerste toets vooralsnog geen € 30.000 toe te kennen.
Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Stcrt. 2021, 14691) vervangen bij Besluit
uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021 (Stcrt. 2021, 28304).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
Wet hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stcrt. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, eerste lid onderdeel e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 10 februari 2022 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. In het kader van de herbeoordeling kijkt UHT naar de toeslagjaren 2008, 2009, 2010 en 2011.
- Bij beschikking van 10 februari 2022 is aan belanghebbende medegedeeld dat hij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000 uit hoofde van de eerste toets.
- Bij brief van 15 maart 2022, op 21 maart 2022 ontvangen, heeft belanghebbende
bezwaar ingediend tegen deze beschikking. Op 4 januari 2023 heeft UHT hier
schriftelijk op gereageerd. - Op 31 mei 2023 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie een hoorzitting
gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van de hoorzitting is bij het
advies gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog of te wijzen.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Een van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000
aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend.
Ingevolge artikel 2.7 Wht is voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van € 30.000 voorzien in de uitvoering van een
zogenaamde eerste toets. Het gaat hierbij om een eerste toets of de ouder in
aanmerking komt voor een herstelmaatregel. Na deze eerste toets volgt nog een
integrale beoordeling.
In de bestreden beschikking van 10 februari 2022 waarin UHT aan belanghebbende
mededeelt dat aan hem (voorlopig) geen forfaitair bedrag zal worden uitgekeerd, is per jaar toegelicht waarom UHT geen aanleiding ziet om tot uitkering van € 30.000 aan belanghebbende over te gaan.
In het kader van de herbeoordeling kinderopvangtoeslag heeft UHT naar toeslagjaren
2008, 2009, 2010 en 2011 gekeken. Over de toeslagjaren 2008 en 2009 hebben geen
terugvorderingen plaatsgevonden. Belanghebbende richt zich in zijn bezwaar op de
toeslagjaren 2010 en 2011. In deze jaren is de KOT van belanghebbende op nihil is
gesteld.
UHT heeft zich met betrekking tot de toeslagjaren 2010 en 2011 op het standpunt
gesteld dat de nihil stellingen het gevolg zijn van door belanghebbende zelf doorgegeven informatie en wijzigingen. Met betrekking tot het toeslagjaar 2010 heeft belanghebbende op 15 juli 2011 een antwoordformulier ingediend waarin hij meedeelt in 2010 geen gebruik te hebben gemaakt van kinderopvang (productie 10). Belanghebbende zou verder zelf telefonisch de stopzetting over het toeslagjaar 2011 hebben doorgegeven (productie 15).
De Commissie overweegt als volgt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft na de ontvangst van het antwoordformulier van 15 juli 2011 het recht op kinderopvangtoeslag over het toeslagjaar 2010 op nihil gesteld. Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gekomen, waarbij hij aangaf dat zijn dochter in 2010 20 uren per maand opvang genoot op de [ ]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van belanghebbende vervolgens ongegrond verklaard, nu ingevolge artikel 1 lid 2 onderdeel b en artikel 5 lid 1 Wet Kinderopvang geen aanspraak bestond op
kinderopvangtoeslag bij verzorging en opvoeding in een peuterspeelzaal (productie 13).
Belanghebbende heeft bij het antwoordformulier over 2010 aangegeven dat in het
betrokken toeslagjaar geen sprake was van kinderopvang. De Belastingdienst/Toeslagen ging bij de terugvordering over het toeslagjaar 2010 dus af op door belanghebbende zelf verstrekte informatie. Van vooringenomenheid aan de zijde van de Belastingdienst/Toeslagen is uit de voorliggende stukken niet gebleken.
Uit de gegevens die de Commissie nu bekend is, leidt zij af dat belanghebbende in 2010 en 2011 kinderopvangtoeslag ontving voor een vorm van kinderopvang, namelijk voor opvang in een peuterspeelzaal, waarvoor geen recht op kindertoeslag bestond. Op basis hiervan lijkt het er nu op dat belanghebbende over de toeslagjaren 2010 en 2011 (evident) geen recht had op kinderopvangtoeslag.
Tijdens de hoorzitting heeft belanghebbende aangegeven dat zijn beide kinderen bij de opvang bij dezelfde soort opvang hebben genoten en dat hij niet begrijpt waarom hij voor zijn dochter geen recht heeft op toeslag. Mogelijk is door [ ] foutief vermeld dat sprake was van opvang in een peuterspeelzaal. Of sprake was van opvang die recht geeft op kindertoeslag zal in het kader van de hierop volgende integrale beoordeling nader en zorgvuldig moeten worden onderzocht. Daarbij komt dan aan de orde dat over de toeslagjaren 2008 en 2009 voor dezelfde vorm van kinderopvang wel kinderopvangtoeslag lijkt te zijn verstrekt en dat [ ] gedurende de herbeoordelingsperiode meerdere vormen van kinderopvang aanbood.
De Commissie meent gezien het voorgaande dat UHT na het uitvoeren van de eerste
toets heeft mogen oordelen dat zij vooralsnog geen reden zag om tot uitkering van €30.000 aan belanghebbende over te gaan.
Mocht een grondigere bestudering tot de conclusie leiden dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, hetgeen niet wordt uitgesloten, dan kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan evenwel in het kader van de integrale beoordeling zijn. Dit heeft geen gevolgen voor het besluit waartegen in onderhavige procedure in bezwaar is gekomen. Dat gaat immers alleen over de eerste toets.
Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bestreden besluit in stand te laten. Met deze beoordeling geeft de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden, los van het bezwaarschrift dat is
ingediend tegen het besluit volgend op de eerste toets.
De Commissie adviseert UHT tot slot om in het kader van de integrale beoordeling in het bijzonder aandacht te besteden aan de vraag of in de toeslagjaren 2010 en 2011
inderdaad sprake was van niet-kwalificerende kinderopvang.
Advies
Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de eerste toets en adviseert de Commissie UHT:
- het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten;
- in de beslissing op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van een
standaardvergoeding en niet als mede een integrale beoordeling bevat; - te bevorderen dat bij de integrale beoordeling expliciet wordt onderzocht wat voor
soort opvang er door de dochter van belanghebbende werd genoten.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter