BAC 2022-05045
Publicatiedatum 24-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 15 maart 2022 met kenmerk UHT CHR MGU en 20 maart 2023 met kenmerk UHT-DCH
Ontvangst bezwaarschrift: 18 maart 2022 en 21 april 2023
Hoorzitting: 6 december 2023 om 10.00 uur
Overdracht advies aan UHT: 3 april 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren en de beide bestreden beschikkingen in zoverre te herroepen. Verder adviseert de Commissie UHT om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende op 16 maart 2022 en 21 april 2023 ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen:
- De door UHT genomen beschikking inzake de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een zgn. Catshuisuitkering van 15 maart 2022 met kenmerk UHT CHR MGU waarin aan belanghebbende is meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000,-;
- De door UHT genomen Definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 20 maart 2023 met kenmerk UHT-DCH waarin aan belanghebbende een bedrag aan compensatie van € 75.950,- is toekend voor de jaren 2007, 2009 en januari en februari 2010. Voor het jaar 2008 en de maanden maart tot en met december 2010 is geen compensatie toegekend.
De beschikking van 15 maart 2022 is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). De bestreden beschikking van 15 maart 2022 moet geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
In de beschikking van 20 maart 2023 is met toepassing van de Wht aan belanghebbende voor de jaren 2007, 2009 en (januari en februari) 2010 een compensatie toegekend.
Voor toeslagjaar 2008 en de maanden maart tot en met december 2010 is geen compensatie toegekend. Wel komt belanghebbende voor deze periode in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van Opzet/Grove schuld (O/GS).
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 8 februari 2021 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Bij beschikking van 15 maart 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000,-.
- Bij brief van 16 maart 2022, ingekomen op 18 maart 2022, heeft gemachtigde bezwaar ingediend tegen deze beschikking.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende om herbeoordeling op 21 november 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende toeslagjaar 2008 en de periode mei tot en met december 2010 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
- Bij brief van 9 februari 2023 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie voor de jaren 2007, 2009 en (januari en februari) 2010 aangekondigd van € 75.073,-.
- Bij beschikking van 20 maart 2023 is de definitieve compensatie bepaald op € 75.950,-.
- Tegen deze beschikking heeft gemachtigde op 21 april 2023 een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 20 november 2023 nader aangevuld met gronden.
- UHT heeft op 20 oktober 2022 en op 20 juli 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
- Op 6 december 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
- Bij aanvullende beschouwing van 5 maart 2024 heeft UHT nadere informatie verstrekt. Bij e-mailbericht van 18 maart 2024 heeft gemachtigde bericht dat belanghebbende hierop niet zal reageren en dat wat haar betreft tot advisering kan worden overgegaan.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Het bezwaar gericht tegen het besluit van 15 maart 2022; (nog) geen recht op een betaling van € 30.000,- De Commissie stelt vast dat inmiddels, in de integrale beoordeling, aan belanghebbende alsnog compensatie is toegekend.
Op de hoorzitting is door de behandelend ambtenaar toegezegd dat een proceskostenvergoeding wordt toegekend ten aanzien van de eerste toets beschikking. De Commissie leidt hieruit af dat het bezwaar volgens UHT gegrond is en dat dit leidt tot herroeping van het bestreden besluit van 15 maart 2022. De Commissie neemt hiervan met instemming kennis en adviseert dienovereenkomstig.
De toekenning van compensatie voor de toeslagjaren 2007, 2009 en januari en februari 2010 Belanghebbende betwist de hoogte van de toegekende compensatie. Met name voert zij aan dat de vergoeding voor immateriële schade hoger zou moeten zijn.
De Commissie neemt met instemming kennis van het standpunt van UHT dat de einddatum van de rente gemiste KOT 20 maart 2023 had moeten zijn in plaats van 20 februari 2023 en dat deze in de beschikking op bezwaar zal worden aangepast. Op dit punt is het bezwaar daarom gegrond. De vergoeding voor immateriële schade wordt daarom doorberekend tot aan de beschikking op bezwaar en de aanvullende vergoeding van 1% wordt verhoogd.
De afwijzing van compensatie voor de toeslagjaren 2008 en 2010 (maart tot en met december) 2008
Aan belanghebbende is voor toeslagjaar 2008 geen compensatie toegekend omdat de KOT volgens UHT is aangepast op grond van reguliere wijzigingen door dan wel namens belanghebbende en vanwege een gewijzigd toetsingsinkomen. Van vooringenomen handelen of hardheid is geen sprake. Wel heeft belanghebbende recht op een O/GS-tegemoetkoming.
Belanghebbende betoogt dat zij de KOT niet zelf heeft stopgezet per 1 juli 2008. Zij had daar geen enkele reden toe. Anders dan UHT stelt, blijkt de stopzetting onvoldoende duidelijk uit productie 15B. Er is opvang geweest over heel 2008. Uit het antwoordformulier 2008 blijkt dat er over 2008 € 16.952,- aan opvangkosten is geweest. Daarmee strookt het bedrag aan KOT over 2008 niet. Belanghebbende stelt dat zij ook over 2008 recht heeft op compensatie. Duidelijk is dat ten onrechte geen KOT is toegekend over heel 2008 in plaats van alleen over de periode januari tot en met juni 2008.
De Commissie overweegt dat het in deze procedure niet gaat om het herzien van onherroepelijke KOT-beschikkingen. Het draait om de vraag of sprake is van vooringenomen handelen of hardheid van de zijde van de Belastingdienst/Toeslagen (B/T), thans Dienst Toeslagen, bij het vaststellen ervan. Naar de Commissie meent, is hiervan voor het jaar 2008 geen sprake. Met het XML-bestand in productie 15B is voldoende aannemelijk dat de KOT is stopgezet per 1 juli 2008. Bij gebreke aan aanwijzingen van het tegendeel mocht B/T ervan uitgaan dit door of namens belanghebbende werd gedaan. Hiermee (en met de verhoging van het toetsingsinkomen) is de verlaging van de KOT verklaarbaar.
2010
Voor de maanden maart tot en met december 2010 is volgens UHT wel sprake van vooringenomen handelen maar is geen compensatie aan belanghebbende toegekend omdat zij volgens UHT in deze periode evident geen recht op KOT had omdat er geen opvang is genoten. Wel heeft zij recht op een O/GS-tegemoetkoming voor deze maanden.
Belanghebbende betoogt dat het bedrag onder a. in de compensatieberekening € 9.100,- (viermaal € 2.275,-) had moeten zijn. Gelet op het LIC-overzicht over 2010 is belanghebbende over de periode januari tot en met april 2010 het slachtoffer van een frauduleuze derde geweest, het gastouderbureau, dat de KOT zelf heeft behouden. De hardheidsregeling had voor maart en april 2010 moeten worden toegepast. Subsidiair betoogt belanghebbende dat voor de maanden maart tot en met december 2010 geen sprake was van evident geen recht op KOT. Zij heeft in productie 44 enkel verklaard dat zij per 1 maart 2010 geen werk meer had, daaruit is ten onrechte de conclusie getrokken dat er geen opvang is genoten na deze datum.Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de van toepassing zijnde uitlooptermijn bij het stoppen met werken. Dat het gastouderbureau niet geregistreerd zou staan, behoort niet aan belanghebbende te worden tegengeworpen.
De Commissie stelt vast dat de vooraankondiging en de definitieve compensatiebeschikking verschillen wat betreft de maanden maart en april 2010. Blijkens de vooraankondiging heeft belanghebbende voor de maanden maart en april 2010 recht op compensatie volgens de hardheidsregeling. Dit strookt met het advies van de CvW. In de aanvullende beschouwing van 5 maart 2024 heeft UHT in lijn hiermee toegezegd dat belanghebbende bij de beslissing op bezwaar gecompenseerd zal worden op basis van de hardheidsregeling voor de maanden maart en april 2010, uitgaande van een bedrag van € 4.550,-. De Commissie neemt hiervan met instemming kennis en stelt vast dat dit door belanghebbende verder niet is betwist. De bezwaargrond slaagt.
Nu de grondslag van de compensatie wijzigt ten aanzien van toeslagjaar 2010, adviseert de Commissie UHT om component j, de rentevergoeding over gemiste KOT, voor dit toeslagjaar te berekenen tot de dagtekening van de beschikking op bezwaar.
UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen in de maanden januari en februari 2010 daadwerkelijk opvang heeft plaatsgevonden. Zij verwijst daarvoor naar de data uit haar systemen, de in het dossier aanwezige stukken, het bezwaar van belanghebbende ten aanzien van de KOT 2010 (waarin ze heeft verklaard dat zij op 1 maart 2010 is gestopt met werken) en het verhaal van belanghebbende (waarin zij ook heeft aangegeven in 2010 de opvang te hebben stopgezet omdat zij niet meer werkte).
De Commissie heeft kennisgenomen van wat belanghebbende daar tegenin heeft gebracht, maar acht het standpunt van UHT voldoende aannemelijk. Zij kan zich daarom vinden in de conclusie van UHT dat belanghebbende voor het toeslagjaar 2010 (de maanden mei tot en met december) geen recht heeft op compensatie omdat zij evident geen recht had op KOT. Voor zover belanghebbende daar tegenover heeft willen stellen dat het bepaalde in artikel 1.6, vijfde lid, WKO voorziet in een uitloopperiode van drie maanden, geldt dat die bepaling haar niet kan baten aangezien zij eerst per 1 januari 2012 in werking is getreden. Het ontbreken van een LRK registratie wordt, anders dan zij meent, niet aan belanghebbende tegengeworpen.
Werkelijke schade
In het geval van compensatie op grond van de Wht wordt aan gedupeerde ouders niet
steeds het werkelijke nadeel vergoed dat zij hebben ondervonden. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door B/T hoger is dan de deels forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, kan de ouder op grond van artikel 2.1 lid 3 Wht in aanmerking komen voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De ouder dient daartoe dan wel een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan CWS. Dit CWS- advies is vervolgens leidend bij het nemen van het besluit met betrekking tot de aanvullende compensatie.
De Commissie wijst belanghebbende op de mogelijkheid, op grond van artikel 2.6 lid 3
Wht, een verzoek in te dienen voor een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de
werkelijke schade voor de jaren waarvoor een O/GS-tegemoetkoming is toegekend.
Proceskosten
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is en leidt tot
herroeping van beide bestreden besluiten, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 3 procespunten (2 gegronde bezwaarschriften en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:
- Het bezwaarschrift tegen de beschikking van 20 maart 2023 gegrond te verklaren;
- De compensatie opnieuw te berekenen, uitgaande van hardheid in de maanden maart en april 2010;
- De rentevergoeding over gemiste KOT voor toeslagjaar 2010 te berekenen tot aan de dagtekening van de beschikking op bezwaar;
- De rentevergoeding over gemiste KOT voor de toeslagjaren 2007 en 2009 te berekenen tot 20 maart 2022;
- De vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot aan de dagtekening van de beschikking op bezwaar;
- De aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal opnieuw te berekenen;
- Het bezwaarschrift tegen de beschikking van 15 maart 2022 gegrond te verklaren;
- Een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van 3 punten met een wegingsfactor 2.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter