Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-05021

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 2 maart 2022 met kenmerk UHT CHR MGU

Ontvangst bezwaarschrift: 24 maart 2023

Hoorzitting: 8 september 2023

Overdracht advies aan UHT: 24 oktober 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 11 maart 2022 is gericht tegen de beschikking op de aanvraag van belanghebbende om toekenning van een zogenoemde Catshuisuitkering, in welke beschikking die aanvraag is afgewezen.

Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304),
komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e Whot werkt afdeling
2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf
dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 2 maart 2022 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij beschikking van 2 maart 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat hij
    (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000,-.
  • Bij brief van 11 maart 2022, ontvangen op 24 maart 2022, heeft gemachtigde
    namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
  • Op 17 maart 2023 heeft UHT schriftelijk op het bezwaarschrift gereageerd.
  • Op 8 september 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden.
  • Op 20 september 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende, daartoe in
    de gelegenheid gesteld door de Commissie, (aanvullende) bezwaargronden
    ingediend.
  • Op 12 oktober 2023 heeft UHT schriftelijk op de (aanvullende) bezwaargronden
    gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en
op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende
om compensatie of tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000,-
aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd.

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning
van het bedrag van € 30.000,- is voorzien in het uitvoeren van een zogenoemde eerste
toets. Na deze eerste toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.
De Commissie meent dat UHT na het uitvoeren van de eerste toets heeft mogen
oordelen dat zij geen reden zag om tot uitkering van € 30.000,- aan belanghebbende
over te gaan. Immers, voor zover tot nu toe uit de stukken blijkt en in de schriftelijke
reactie en nadere schriftelijke reactie is toegelicht en onderbouwd, hebben de
bijstellingen in de jaren 2013 tot en met 2019 plaatsgevonden conform de door de
kinderopvanginstelling of belanghebbende verstrekte informatie. De wijzigingen in
toegekende KOT lijken verband te houden met wijzigingen in het inkomen of in de
afgenomen opvang en zijn derhalve in ieder geval op het eerste gezicht verklaarbaar.
Hetgeen belanghebbende in de (aanvullende) gronden heeft aangevoerd, biedt geen,
althans onvoldoende, aanknopingspunten om aannemelijk te achten dat sprake is van
institutioneel vooringenomen handelen of bijzondere hardheid.

De Commissie benadrukt dat in het kader van de eerste toets nog niet het volledige
dossier beschikbaar is. In het kader van de integrale beoordeling zal een grondigere
bestudering van het hele dossier plaatsvinden. Als die tot de conclusie leidt dat
belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, zal alsnog worden
overgegaan tot compensatie.

Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie, de hiervoor geformuleerde vraag
bevestigend beantwoordend, UHT zal adviseren het bezwaarschrift ongegrond te
verklaren. Met deze beoordeling geeft de Commissie geen voorschot op de integrale
beoordeling die nog zal plaatsvinden.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • het bezwaar ongegrond te verklaren;
  • belanghebbende te laten weten dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking
    heeft op de eerste toets en niet al mede een integrale beoordeling bevat;
  • de integrale beoordeling in gang te zetten.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter