BAC 2022-05003
Publicatiedatum 24-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 10 januari 2022 met kenmerk UHT-DHR
Hoorzitting: n.v.t.
Overdracht advies aan UHT: 23 januari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar ongegrond te verklaren. Daarnaast adviseert de Commissie UHT om de
rentevergoeding over gemiste KOT nader te motiveren.
Onderwerp van advies
Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT
genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag met kenmerk UHTDHR.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van € 59.621,- voor de jaren 2010, 2011, 2012 en 2014.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 23 november 2020 verzocht om een herbeoordeling van
de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2010 tot en met 2014. - UHT heeft bij beschikking van 26 april 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat
zij niet in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 29 juni 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende het jaar 2013 geen sprake is geweest van
institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. - UHT heeft bij beschikking van 9 september 2021 met kenmerk UHT-DC-I A aan
belanghebbende geen compensatie toegekend voor het jaar 2013. Tegen die
beschikking is belanghebbende niet in bezwaar gekomen. - UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DHR aan
belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van € 59.621,-
voor de jaren 2010, 2011, 2012 en 2014. - Belanghebbende heeft bij brief van 7 maart 2022, ingekomen op 9 maart 2022,
tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. - UHT heeft op 24 oktober 2022 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Gemachtigde heeft bij brief van 10 februari 2023 te kennen gegeven dat
belanghebbende afziet van een hoorzitting en indien gewenst een schriftelijke
toelichting kan geven. - Op 18 juli 2024 heeft de Commissie partijen bericht dat zij gestart is met de
inhoudelijke behandeling van het dossier, en daarbij geconstateerd heeft dat het
bezwaardossier incompleet is. UHT is op dezelfde datum verzocht het dossier
binnen drie weken aan te vullen. - UHT heeft het dossier op 11 november 2024 aangevuld door middel van het
overleggen van het ouderdossier. De Commissie heeft gemachtigde daarna tot 2
december 2024 en vervolgens bij rappel tot 24 december 2024 de gelegenheid
gegeven om het bezwaar aan te vullen. Gemachtigde heeft geen gebruik gemaakt
van deze gelegenheid.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor
de jaren 2010, 2011, 2012 en 2014 op de juiste wijze heeft berekend.
De berekening van de compensatie voor het jaar 2012
Belanghebbende voert aan dat de toegekende compensatie voor het jaar 2012 niet
correct is, omdat zij de volledige KOT over 2012 heeft moeten terugbetalen. De Commissie stelt vast dat UHT in de berekening is uitgegaan van een neerwaartse
correctie van de KOT van € 9.980,- (component a) naar € 8.147,- (component b). De
hoogte van de terugvordering die wordt gecompenseerd is daarmee € 1.833,-
(component c). De hoogte van de beschikkingsbedragen volgt uit de beschikkingen van het jaar 2012 (producties 12 t/m 15a) en het SAS-overzicht van 2012 (productie 20).
Daarnaast heeft UHT door middel van het LIC-overzicht (productie 24) inzichtelijk
gemaakt welke bedragen feitelijk zijn uitbetaald en teruggevorderd. Uit dat overzicht
volgt eveneens dat een bedrag van € 1.833,- is teruggevorderd. De Commissie neemt
aan, ook gelet op het feit dat door belanghebbende geen andere gegevens zijn
overgelegd, dat het LIC-overzicht een volledig overzicht geeft. Er is geen aanleiding om
aan te nemen dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) voor toeslagjaar 2012 een hoger bedrag heeft teruggevorderd. De Commissie adviseert UHT daarom om het
bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Vergoeding juridische kosten 2014
Belanghebbende stelt dat zij voor toeslagjaar 2014 ten onrechte geen vergoeding voor
juridische kosten heeft gekregen. De Commissie overweegt dat de vergoeding voor juridische kosten een forfaitair bedrag betreft voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende en aan belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand met betrekking tot een beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, van de Wht. Uit het dossier blijkt dat correspondentie heeft plaatsgevonden over de aanspraken op KOT voor 2014, maar niet dat belanghebbende op enig moment in bezwaar is gekomen tegen een beschikking over de KOT van toeslagjaar 2014 of dat zij met betrekking tot één van die beschikkingen gebruik heeft gemaakt van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In bezwaar heeft belanghebbende bovendien geen nadere informatie verstrekt die haar stelling onderbouwt. De Commissie adviseert UHT daarom om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
De vergoeding voor immateriële schade
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de immateriële schade die zij heeft geleden niet in waarde te omschrijven is. Zij beschrijft hoe de KOT-problematiek heeft geleid tot angst, stress, depressies en lichamelijke klachten. Daarnaast hebben de problemen grote impact gehad op het leven van de kinderen van belanghebbende. De Commissie begrijpt het bezwaar van belanghebbende zo, dat zij stelt meer immateriële schade te hebben geleden dan waar thans een vergoeding voor is toegekend.
Werkelijke schade
De Commissie stelt voorop dat deze bezwaarprocedure alleen ziet op de toekenning van de (forfaitaire) standaardbedragen. Daarom zal zij niet adviseren over de door
belanghebbende gestelde werkelijke immateriële schade. Een verzoek om aanvullende
compensatie voor werkelijke schade, als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van de Wht, kan
worden ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade. Dat kan online via
werkelijkeschade.nl.
Forfaitaire vergoeding
De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht de forfaitaire
vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van de
eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen
van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer)
institutionele vooringenomenheid. UHT hanteert echter een voor belanghebbenden
begunstigend beleid, dat voor de berekening van de vergoeding voor immateriële
schade wordt uitgegaan van de datum van de eerste (interne dan wel externe)
vooringenomen handeling door de B/T.
UHT heeft in de schriftelijke reactie toegelicht dat de vergoeding is berekend vanaf 30
augustus 2011, de dagtekening van de beschikking waarin de KOT voor 2010 op nihil
werd gesteld. Uit het RKT-bestand van 2010 leidt de Commissie af dat op 12 augustus 2011 een interne handeling ten aanzien van deze nihilstelling is uitgevoerd. De Commissie meent daarom dat het hanteren van de datum 12 augustus 2011 als startdatum, in lijn is met het hierboven beschreven beleid van UHT. Een correctie van de berekening op dat punt zal echter niet tot een hogere vergoeding leiden, omdat het aantal (naar boven afgeronde) halve jaren dan ongewijzigd blijft. De Commissie adviseert UHT daarom om het bezwaar ongegrond te verklaren.
De rentevergoeding over gemiste KOT
De Commissie adviseert hier ambtshalve over de rentevergoeding over gemiste KOT.
Op grond van artikel 2.2, aanhef onder g, Wht wordt rente vergoed over het niet
uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het
beëindigen van de voorschotverlening van KOT. De rente wordt volgens artikel 2.3, lid 7, Wht berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met
overeenkomstige toepassing van artikel 27 Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen (hierna: Awir). Op grond van artikel 27 Awir wordt de rente enkelvoudig
berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het
berekeningsjaar en eindigt op de dag van de datum van de beschikking tot toekenning
van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.
De aan belanghebbende toegekende bedragen (onder component m) zijn niet voldoende gemotiveerd door UHT, nu niet voldoende inzichtelijk is gemaakt hoe de berekeningen tot stand zijn gekomen. De Commissie adviseert UHT daarom om de rentevergoeding over gemiste KOT in lijn met de genoemde bepalingen te berekenen en om in de beslissing op bezwaar een duidelijke en begrijpelijke toelichting op dit onderdeel te geven.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren. Daarnaast adviseert de Commissie om de rentevergoeding over gemiste KOT nader te motiveren en zo nodig aan te passen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter