BAC 2022-04958
Publicatiedatum 13-10-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 10 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU
Ontvangst bezwaarschrift: 7 maart 2022
Hoorzitting: 3 mei 2023
Overdracht advies aan UHT: 7 juli 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten. Voorts adviseert de Commissie de integrale beoordeling van de compensatie in gang te zetten.
Onderwerp van advies
Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift van 2 maart 2022, is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 10 februari 2022 om belanghebbende op grond van de eerste toets geen € 30.000 toe te kennen (UHT CHR GU).
Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Stcrt. 2021, 14691) vervangen bij Besluit
uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021 (Stcrt. 2021, 28304).
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
Wet hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stcrt. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, eerste lid onderdeel e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 10 februari 2022 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. In het kader van de herbeoordeling kijkt UHT naar de toeslagperiode 2008 tot en met 2019.
- Bij beschikking van 10 februari 2022 is aan belanghebbende medegedeeld dat zij
(nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000 uit hoofde van de eerste toets. - Bij brief van 2 maart 2022, op 7 maart 2022 door UHT ontvangen, heeft
belanghebbende bezwaar ingediend tegen deze beschikking. Op 21 december
2022 heeft UHT hier schriftelijk op gereageerd. - Op 23 maart 2023 heeft belanghebbende schriftelijk aan de Commissie laten
weten dat zij geen behoefte heeft aan een hoorzitting. Met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Commissie afgezien van het horen van belanghebbende. - In haar vergadering van 3 mei 2023 heeft de Commissie, bestaande uit
[voorzitter] en [leden], het bezwaarschrift behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog of te wijzen.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.
Een van die maatregelen betreft het versneld uitkeren van een forfaitair bedrag van
€ 30.000 aan gedupeerde ouders.
Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor versnelde
toekenning van € 30.000 voorziet artikel 2.7 Wht in de uitvoering van een zogenaamde eerste toets. Het gaat hierbij om een marginale toetsing of de ouder in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. Na deze eerste toets volgt nog een integrale beoordeling.
In de bestreden beschikking van 10 februari 2022 waarin UHT aan belanghebbende
mededeelt dat aan haar (voorlopig) geen forfaitair bedrag zal worden uitgekeerd, is per jaar toegelicht waarom UHT geen aanleiding ziet om tot uitkering van € 30.000 aan belanghebbende over te gaan.
In het kader van de herbeoordeling kinderopvangtoeslag kijkt UHT naar de toeslagjaren 2008 tot en met 2019. Belanghebbende heeft zich in haar bezwaarschrift voornamelijk gericht tegen de terugvordering KOT over het toeslagjaar 2013. Belanghebbende had over het toeslagjaar 2013 een voorschot van € 10.753 ontvangen. Op 13 maart 2015 werd het recht op KOT van belanghebbende definitief vastgesteld op € 2.052 waarbij in totaal een bedrag ad € 8.944 (inclusief € 243 heffingsrente) aan KOT werd teruggevorderd.
De terugvordering zou zijn gebaseerd op ontvangen gegevens van de
kinderopvanginstelling. Belanghebbende is tegen de terugvordering in bezwaar gegaan en in het gelijk gesteld. Uit productie 15 volgt dat op 7 september 2015 het recht op KOT van belanghebbende is vastgesteld op € 9.165 (inclusief € 337 heffingsrente). Belanghebbende schrijft in haar bezwaarschrift dat deze bezwaarprocedure een half jaar heeft geduurd en gedurende die periode voor veel stress en onzekerheid heeft gezorgd.
Ingevolge artikel 4:8 lid 1 Awb dient een bestuursorgaan, voordat zij een beschikking
geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar
verwachting bedenkingen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid te stellen
zijn zienswijze naar voren te brengen indien (a) de beschikking zou steunen op gegevens en feiten die de belanghebbende betreffen, en (b) die gegevens niet door
belanghebbende zelf zijn verstrekt. Ingevolge artikel 4:12 lid 1 Awb mag zij daar bij het
vaststellen van financiële beschikkingen vanaf zien.
De Commissie constateert – op basis van het haar thans voorliggende dossier – dat de
Belastingdienst/Toeslagen bij de terugvordering over het toeslagjaar 2013 artikel 4:8
Awb niet heeft toegepast. Belanghebbende is ten onrechte geconfronteerd met een
(hoge) terugvordering en onnodig een bezwaarprocedure heeft moeten voeren. Deze
omstandigheid vormt een mogelijke aanwijzing dat sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. De Commissie acht nader onderzoek in het kader van de integrale beoordeling, gewenst.
De Commissie meent desondanks dat UHT na het uitvoeren van de eerste toets heeft
mogen oordelen dat zij geen reden zag om tot uitkering van € 30.000 aan
belanghebbende over te gaan. De hiervoor genoemde omstandigheid is op zichzelf nog onvoldoende om te oordelen dat belanghebbende in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel. De door belanghebbende naar voren gebrachte
bezwaargronden over het toeslagjaar 2013 maken dit naar het oordeel van de Commissie niet anders.
Voor zover een grondigere bestudering tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, hetgeen niet wordt uitgesloten, dan kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan evenwel in het kader van de integrale beoordeling zijn. Dit heeft geen gevolgen voor het besluit waartegen in onderhavige procedure in bezwaar is gekomen.
Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bestreden besluit in stand te laten. Met deze beoordeling geeft de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden, los van het bezwaarschrift dat is
ingediend tegen het besluit volgend op de eerste toets.
De Commissie adviseert UHT tot slot om het ertoe te leiden dat de integrale toets zo
spoedig mogelijk zal worden afgerond. De Commissie geeft UHT in dat kader mee om bij de herbeoordeling met name aandacht te besteden aan de totstandkoming van de
neerwaartse correctie over het toeslagjaar 2013 en de daaropvolgende door
belanghebbende bij de Belastingdienst/Toeslagen ingestelde bezwaarprocedure.
Conclusie en advies
Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de eerste toets. De Commissie adviseert UHT:
- het bezwaar ongegrond te verklaren;
- het bestreden besluit in stand te laten;
- in de beslissing op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van een
standaardvergoeding en niet mede een integrale beoordeling bevat; - bij de integrale beoordeling met name aandacht te besteden aan de totstandkoming van de neerwaartse correctie over het toeslagjaar 2013 en de daaropvolgende door belanghebbende bij de Belastingdienst/Toeslagen ingestelde bezwaarprocedure;
- te bevorderen dat de integrale beoordeling zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter