BAC 2022-04856
Publicatiedatum 01-11-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 17 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 14 september 2021
Hoorzitting: 23 maart 2023
Overdracht advies aan UHT: 8 september 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I ongegrond te verklaren en belanghebbende te informeren over het indienen van een verzoek om aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).
Onderwerp van advies
Het door (hierna: gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 17 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I.
Aan belanghebbende is – met toepassing van Compensatieregeling CAF 11 van 28
augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) – over de toeslagjaren 2010 en 2011 een definitief compensatiebedrag van € 43.499 toegekend,
omdat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende over deze periode. Over het toeslagjaar 2012 is geen compensatie toegekend.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden). Gelet op het bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 15 november 2019 verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2010 tot en met 2012.
- Met de brief van 9 januari 2020 heeft UHT belanghebbende de ontvangst van de
aanmelding bevestigd. - Bij beschikking van 11 maart 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) heeft UHT een
forfaitair bedrag van € 30.000 aan belanghebbende toegekend. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van
belanghebbende tot toepassing van de compensatieregeling over het toeslagjaar 2012 op 31 mei 2021 aan UHT toegestuurd. Het oordeel van CvW luidt dat UHT zich
terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van vooringenomen handelen of
hardheid van B/T, zodat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie over het toeslagjaar 2012. - Per brief van 30 juni 2021 heeft UHT aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat het
voorlopig compensatiebedrag over toeslagjaren 2010 en 2011 is vastgesteld op € 43.379 en belanghebbende over het toeslagjaar 2012 niet in aanmerking komt voor compensatie. - Bij beschikking van 17 augustus 2021 heeft UHT belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 43.499 over toeslagjaren 2010 en 2011 en over het
toeslagjaar 2012 geen compensatie toegekend. - Per brief van 10 september 2022 heeft gemachtigde bezwaar ingediend tegen deze
beschikking. - UHT heeft op 30 november 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren
van belanghebbende. - Op 23 maart 2023 heeft de Commissie het bezwaar van belanghebbende behandeld
op een (digitale) hoorzitting in aanwezigheid van belanghebbende, diens gemachtigde en UHT. - Naar aanleiding van de hoorzitting heeft UHT op 25 april 2023 een aanvullende
schriftelijke reactie ingediend. De hierbij horende producties zijn op 24 mei 2023
ingebracht. - Gemachtigde heeft op 19 mei 2023 per e-mail gereageerd op de aanvullende
schriftelijke reactie van UHT en vervolgens (na ontvangst van de producties
behorende bij de aanvullende schriftelijke reactie van UHT) nogmaals op 14 juni 2023. Hierin heeft hij gepersisteerd bij zijn standpunt.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Gemachtigde stelt in bezwaar dat UHT ten onrechte heeft geoordeeld dat de
compensatieregeling wegens vooringenomen handelen dan wel hardheid van B/T niet van toepassing is over het toeslagjaar 2012. Volgens gemachtigde vond het stopzetten van de KOT over dat toeslagjaar immers niet vrijwillig plaats en voldeed belanghebbende aan de voor het verkrijgen van KOT geldende voorwaarden. Daarnaast wordt aangevoerd dat belanghebbende door het niet toekennen van KOT grote nadelen zou hebben ondervonden, maar dat die nadelen niet aan haar toe te rekenen zijn.
De Commissie heeft geconstateerd dat de KOT over het toeslagjaar 2011 bij beschikking van 29 december 2011 automatisch is gecontinueerd naar 2012. Daarbij is aan belanghebbende een voorschot van € 15.651 toegekend. Dit voorschot bleef onveranderd totdat de bewindvoerder van belanghebbende de KOT over het toeslagjaar 2012 op 9 oktober 2012 met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012 heeft stopgezet. Uit het overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) blijkt ook dat de maandelijkse voorschotbetalingen hiervan gedaan werden tot en met 17 oktober 2012. De eerste wijziging in de toekenning van de KOT over het toeslagjaar 2012 vond plaats bij beschikking van 21 november 2012. Het betrof de nihilstelling als gevolg van de stopzetting van de KOT met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 namens belanghebbende, in lijn met het reguliere toeslagenproces. Naar het oordeel van de Commissie rechtvaardigen deze omstandigheden niet de conclusie dat sprake zou zijn geweest van vooringenomen handelen of hardheid door B/T over het toeslagjaar 2012.
Tot slot merkt de Commissie op dat de enkele stelling van gemachtigde, dat de
stopzetting niet vrijwillig zou hebben plaatsgevonden, voornoemde conclusie niet anders maakt. Voor wat betreft het standpunt van belanghebbende dat de stopzetting in het toeslagjaar 2012 volgt uit het vooringenomen handelen van B/T in de voorliggende toeslagjaren en zij hierdoor meer schade heeft geleden dan tot nu toe gecompenseerd is, kan zij zich richten tot de CWS. Dat geldt ook voor andere schade die belanghebbende ondervonden zou hebben door het mislopen van de KOT, zoals eventuele kosten en gevolgen van de inzet van een incassobureau over deze voorliggende toeslagjaren. De Commissie kan in deze procedure enkel een oordeel vellen over het bezwaar met betrekking tot de wettelijke forfaitaire compensatievergoeding zoals deze uit artikel 2.2 Wht voortvloeit. Het bezwaar is op dit punt ongegrond.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I ongegrond te verklaren, het verzoek om een proceskostenvergoeding of te wijzen en belanghebbende te informeren over de mogelijkheid tot indiening van een verzoek om vergoeding van aanvullende schade bij CWS.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter