BAC 2022-04838
Publicatiedatum 27-12-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 16 november 2021 met kenmerk UHT-DC I en 16 november 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Hoorzitting: 2 juli 2024
Overdracht advies aan UHT: 15 juli 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift zijn gericht tegen de door UHT genomen 2 beschikkingen van 16 november 2021:
- Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met
kenmerk: UHT-DC I; - Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag met
kenmerk: UHT-DC-I A.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 30.000 voor
toeslagjaar 2009 en over de periode van januari tot en met april 2011. Over toeslagjaar
2010, de periode mei tot en met december 2011 en de jaren 2012 tot en met 2015
wordt geen compensatie toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 18 november 2019 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de toeslagjaren 2010 tot en met 2016. De persoonlijke zaaksbehandelaar heeft in onderling overleg ook toeslagjaar 2009 in de beoordeling betrokken.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 17 mei 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat over toeslagjaar 2010, de periode mei tot en met december 2011 en de jaren 2012 tot en met 2015 geen sprake geweest is van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. De compensatieregeling dient over toeslagjaar 2009 en voor de maanden januari tot en met april 2011 wel toegepast te worden.
- UHT heeft bij beschikking van 1 juni 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat
zij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000. - In de brief vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag van 21 juni 2021
wordt het compensatiebedrag vastgesteld op € 12.758. - UHT heeft met de 2 bestreden beschikkingen van 16 november 2021 (kenmerken: UHT-DC I en UHT-DC-I A) aan belanghebbende medegedeeld dat over toeslagjaar 2009 en de periode januari tot en met april 2011 fouten zijn gemaakt. Belanghebbende wordt hiervoor gecompenseerd met het minimale bedrag van € 30.000. De hoogte van het definitieve compensatiebedrag is daarbij vastgesteld op € 12.856. Belanghebbende wordt over toeslagjaar 2010, de periode mei tot en met december 2011 en de jaren 2012 tot en met 2015 niet gecompenseerd.
- Gemachtigde heeft bij brief van 12 januari 2022, ingekomen op 14 januari 2022,
tegen deze beschikking een pro forma bezwaarschrift ingediend. Op 9 oktober
2023 heeft gemachtigde de gronden van het bezwaar ingediend. - UHT heeft op 22 januari 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 2 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
verslag gemaakt, dat bij het advies is gevoegd. - Dit advies is uitgebracht door [voorzitter] en [leden].
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden gekomen is tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen en de toegekende compensatie op juiste wijze heeft
berekend. Om deze vragen te kunnen beantwoorden zal de Commissie ingaan op de
volgende onderwerpen:
- Onvolledig dossier;
- Strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel;
- Evident geen recht op KOT vanaf mei tot en met december 2011 en de toeslagjaren 2012 tot en met 2015;
- Proceskostenvergoeding.
Onvolledig dossier
Belanghebbende stelt dat het bezwaardossier onvolledig is. De Commissie volgt dit
standpunt van belanghebbende niet. De schriftelijke beschouwing en de op de zaak
betrekking hebbende stukken zijn op 28 maart 2024 toegezonden. In het bezwaardossier zijn de LIC-overzichten van de toeslagjaren 2009 tot en met 2015
opgenomen. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. Dat in het bezwaardossier de aanmaningsbrieven en brieven van de verrekeningen niet zijn opgenomen kan de Commissie volgen. De LIC-overzichten geven de Commissie voldoende inzicht met betrekking tot de verrekeningen die hebben plaatsgevonden en aanmaningen en dwangbevelen die aan belanghebbende zijn opgelegd. Dat het ontbreken van deze stukken van enig belang zouden kunnen zijn voor de beoordeling van de bestreden besluiten is de Commissie dan ook niet gebleken.
De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren.
Strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van oordeel dat UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking niet voldoende heeft toegelicht. UHT heeft door middel van het indienen van de schriftelijke beschouwing, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten, het UHT invulformulier herstel toeslagen en overige producties het bestreden besluit verder aanvullend onderbouwd. UHT heeft hierdoor het motiveringsgebrek in bezwaar hersteld. Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Evident geen recht op KOT vanaf mei tot en met december 2011 en de toeslagjaren 2012 tot en met 2015
Ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht komt voor een compensatie in aanmerking de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar
onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht heeft op KOT. Volgens UHT was daarvan sprake omdat belanghebbende vanaf 30 april 2011 geen gebruik meer heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang. Belanghebbende heeft de juistheid van dat standpunt vervolgens niet bestreden. Volgens beleid van UHT kan in uitzonderlijke situaties sprake zijn van hardheid. Niet, althans onvoldoende, is gebleken, dat belanghebbende in zodanige, voor de toepassing van dit beleid relevante, uitzonderlijke omstandigheden heeft verkeerd.
De Commissie is van oordeel dat uit de informatie vanuit KOI genoegzaam is gebleken dat vanaf 30 april 2011 geen geregistreerde kinderopvang meer heeft plaatsgevonden.
Het is de Commissie verder ook niet gebleken dat belanghebbende de stopzetting van
de KOT aan B/T heeft doorgegeven. Doordat belanghebbende de KOT niet heeft
stopgezet heeft B/T de KOT over de toeslagjaren 2009 tot en met 2015 op rekening van belanghebbende overgemaakt. De Commissie maakt uit de LIC-overzichten op dat het daarbij gaat om [rekeningnummer]. Uit de overzichten blijkt dat de KOT over de jaren 2009 tot en met 2015 op dit rekeningnummer van belanghebbende is overgemaakt. Tijdens de hoorzitting heeft belanghebbende bevestigd dat het rekeningnummer op de LIC-overzichten haar rekeningnummer is. Overigens heeft B/T vanaf 2016 de KOT overgemaakt naar een ander [rekeningnummer]. Belanghebbende heeft dan ook voorafgaand aan het faillissement op 16 juni 2012 kunnen constateren dat de KOT ten onrechte op haar rekening werd overgemaakt. De Commissie merkt verder op dat op 29 december 2011 belanghebbende een voorschotbeschikking voor toeslagjaar 2012 heeft ontvangen waarin het voorschot is bepaald op € 6.668. Bij beschikking van 28 december 2012 is aan belanghebbende voor toeslagjaar 2013 een voorschot verstrekt van € 6.224. Deze beschikking werd aan de curator gestuurd. De Commissie leidt hieruit af dat aan belanghebbende ook schriftelijk kenbaar is gemaakt dat het recht op KOT ongewijzigd doorliep.
De Commissie meent dat, gelet op het vorenstaande, van ernstige onregelmatigheid sprake is als er evident geen recht is op KOT. Er is evident geen recht op KOT als er geen twijfel is dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor KOT. In de situatie van belanghebbende is vast komen te staan dat vanaf 30 april 2011 geen gebruik meer werd gemaakt van geregistreerde kinderopvang en dat daarmee niet langer meer werd
voldaan aan artikel 1.5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko). Het had
belanghebbende dan ook duidelijk moeten zijn dat zij vanaf deze datum geen recht
meer had op KOT.
De Commissie is verder van oordeel dat belanghebbende geen beroep op de hardheidsregeling kan doen. De KOT is vanaf mei 2011 tot en met 2015 ten onrechte op de rekening van belanghebbende overgemaakt en, omdat hierop geen recht bestond, weer teruggevorderd. De Commissie meent dat belanghebbende daarbij zelf
verantwoordelijk is voor het tijdig doorgeven van een wijziging zoals het stopzetten van de KOT. Bovendien merkt de Commissie op dat over de eerder genoemde jaren
aanzienlijke bedragen vanwege de toeslagenaffaire zijn verwijderd. Het gaat daarbij om de volgende bedragen: € 5.291, € 629, € 6.521 en € 5.559.
Resumerend komt de Commissie tot de conclusie dat belanghebbende vanaf mei tot en met december 2011 en de jaren 2012 tot en met 2015 niet in aanmerking kan komen voor compensatie op grond van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert de primaire besluiten te herroepen, is er geen aanleiding een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren en het
verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter