BAC 2022-04763
Publicatiedatum 23-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 21 februari 2022 met kenmerken UHT-DC-I A,
UHT-DH5 A en UHT-DC A
Ontvangst bezwaarschrift: 8 maart 2022
Hoorzitting: 7 september 2023 om 11.30 uur
Overdracht advies aan UHT: 7 december 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift tegen de afwijzende beschikkingen over toeslagjaar 2016
ongegrond te verklaren en het bezwaarschrift tegen de afwijzende beschikking
over toeslagjaar 2018 gegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een
vergoeding voor de proceskosten toe te kennen.
Onderwerp van advies
Door gemachtigde zijn namens belanghebbende op 8 maart 2022 twee bezwaarschriften ingediend tegen de volgende drie beschikkingen van 21 februari 2022:
- de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A waarin UHT heeft beslist dat
belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2016 en - De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft bij de beoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over deze jaren geen fouten gemaakt. - de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A waarin UHT heeft beslist dat
belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaar 2016 omdat niet is gebleken dat B/T te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT. - de beschikking met kenmerk UHT-DH A waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor toeslagjaar 2018 omdat niet is gebleken dat B/T te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de KOT.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het
bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht worden de bestreden beschikkingen geacht te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de forfaitair vastgestelde
compensatie, en niet op de vergoeding van eventuele werkelijke schade oor dat laatste
is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.
Procesverloop
- Op 3 december 2019 heeft belanghebbende telefonisch verzocht om herbeoordeling van KOT voor de jaren 2011 tot en met 2013. Later is het verzoek uitgebreid met de jaren 2014, 2015, 2016 en 2018.
- Bij beschikking van 21 april 2021 heeft UHT naar aanleiding van de eerste toets een
forfaitair bedrag van € 30.000 uitgekeerd. - Op 2 november 2021 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies
uitgebracht over toeslagjaren 2011 tot en met 2018. - Op 8 december 2021 heeft UHT als vooraankondiging meegedeeld dat het voorlopige compensatiebedrag is bepaald op € 63.621 voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2017.
- Op 21 februari 2022 heeft UHT de hierboven genoemde drie beschikkingen genomen.
- Op 8 maart 2022 heeft gemachtigde een tweetal bezwaarschriften ingediend. Deze
zijn op 11 maart 2022 ontvangen. - Bij beschikking van 17 maart 2022 heeft UHT het definitieve compensatiebedrag
voor de toeslagjaren 2013, 2014, 2015 en 2017 vastgesteld op € 70.641. - Op 28 juli 2022 heeft gemachtigde de gronden van bezwaar aangevuld.
- Op 1 december 2022 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 12 juni 2023 heeft UHT aanvullend de overzichten van het Landelijk Incasso
Centrum (hierna: LIC-overzichten) van 2016 en 2018 toegestuurd. - Op 7 september 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Per e-mail van 7 september 2023 heeft UHT bevestigd dat aan belanghebbende
compensatie wordt geboden over de periode 23 maart 2018 tot met 9 april 2018.
UHT verwijst daarbij naar een uitspraak van de Raad van State gedaan op 8 juni
2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1572). - Per e-mail van 14 september 2023 heeft UHT een rapport ‘Datum Verzending’
toegestuurd. Uit het rapport blijkt dat de brief ‘Stopzettingsverzoek Toeslagen 2018’
met kenmerk TL025 en dagtekening 9 april 2018, ten name van belanghebbende is
verzonden naar het adres waar zij destijds woonachtig was. - Per e-mail van 20 september 2023 heeft gemachtigde aangegeven dat uit het
rapport valt af te leiden dat de brief aan belanghebbende zou zijn verzonden, maar
dat niet wil zeggen dat hij ook per definitie per post werd bezorgd. Belanghebbende
heeft aangegeven niet meer te weten of zij deze brief wel of niet heeft ontvangen.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaren ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT terecht heeft besloten dat
belanghebbende geen aanspraak maakt op compensatie wegens vooringenomen
handelen door B/T of hardheid van de toepassing van het systeem voor de toeslagjaren 2016 en 2018.
Toeslagjaar 2016
Gemachtigde stelt dat ten aanzien van toeslagjaar 2016 wel sprake is geweest van
vooringenomenheid dan wel hardheid jegens belanghebbende. Anders dan UHT stelt, had al voor aanvang van toeslagjaar 2016 een voorschot moeten worden verleend omdat belanghebbende voor het gehele jaar aanspraak had op een tegemoetkoming. Pas op 21 april 2016 heeft belanghebbende het voorschot KOT voor het toeslagjaar 2016 gekregen.
Door het missen van het voorschot stelt belanghebbende schade te hebben geleden.
UHT stelt dat in 2016 geen sprake is geweest van vooringenomen handelen dan wel
hardheid. In toeslagjaar 2016 heeft een controle op grond van artikel 18 Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) plaatsgevonden. De kinderopvangtoeslag is vervolgens eind april 2016 (met terugwerkende kracht) alsnog toegekend. Verder zijn er in 2016 geen neerwaartse correcties geweest en er zijn ook geen bijzonderheden of aanwijzingen in de systemen te vinden die zouden kunnen duiden op vooringenomenheid dan wel hardheid van het systeem. Het enkel uitvoeren van één controle op basis van de wettelijke bevoegdheid door B/T, om na te gaan of en zo ja in welke mate, iemand aanspraak maakt op KOT, is onvoldoende om te concluderen dat vooringenomen is gehandeld.
De Commissie overweegt dat uit de overgelegde stukken volgt dat in toeslagjaar 2016
één controle heeft plaatsgevonden op grond van artikel 18 Awir. Vervolgens is de KOT in april 2016 alsnog met terugwerkende kracht toegekend. Gelet hierop kan de Commissie zich vinden in het advies van de CvW en het daaropvolgend besluit van UHT dat in 2016 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de B/T. Ook zijn er geen aanwijzingen dat voor deze periode sprake is geweest van bijzondere omstandigheden, zodat ook voor de toepassing van de hardheidscompensatie geen reden is.
Dat UHT heeft geoordeeld dat ten aanzien van belanghebbende over de jaren 2013,
2014, 2015 en 2017 fouten zijn gemaakt, impliceert niet automatisch dat ook ten
aanzien van 2016 institutioneel vooringenomen is gehandeld. De Commissie acht het
bezwaar op dit punt ongegrond.
Toeslagjaar 2018
In toeslagjaar 2018 is de KOT enkele malen neerwaarts gecorrigeerd omdat bleek dat
minder buitenschoolse opvang werd afgenomen. Voorts bleek dat de betreffende
instelling vanaf 23 maart 2018 niet meer als opvangorganisatie was geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang (hierna: LRK). Volgens de Wet kinderopvang bestaat alleen recht op KOT als de kinderopvangorganisatie is geregistreerd in het LRK.
Belanghebbende is hierover per brief op 9 april 2018 geïnformeerd en werd daarnaast
verzocht om de KOT zelf stop te zetten per 23 maart 2018. Omdat belanghebbende dit niet heeft gedaan, heeft B/T de KOT op 17 juli 2018 ambtshalve beëindigd.
Ten aanzien van toeslagjaar 2018 heeft UHT tijdens de hoorzitting aangegeven dat aan
belanghebbende alsnog compensatie wordt geboden voor de periode 23 maart 2018 tot en met 9 april 2018. UHT baseert dit standpunt op een uitspraak van de Raad van State. Aan belanghebbende kan niet worden tegengeworpen dat zij niet wist dat de LRKregistratie van de kinderopvangorganisatie verviel, tot het moment dat het aan haar kenbaar werd gemaakt. Dit betekent dat de KOT niet mocht worden stopgezet per 23 maart 2018, maar per 9 april 2018, omdat belanghebbende op die datum hierover per brief is geïnformeerd. Gedurende de tussenliggende periode is vooringenomen gehandeld jegens belanghebbende.
Tijdens de hoorzitting heeft UHT aangegeven onderzoek te zullen doen naar de
verzending van de brief van 9 april 2018 . UHT heeft op 14 september 2023 het rapport ‘Datum Verzending’ toegestuurd. Uit het rapport blijkt dat de brief ‘Stopzettingsverzoek Toeslagen 2018’ met kenmerk TL025 en dagtekening 9 april 2018, naar belanghebbende met een juiste adressering zou zijn verzonden.
Gemachtigde stelt dat belanghebbende zich niet kan herinneren of zij de brief van 9 april 2018 heeft ontvangen. Uit het rapport valt weliswaar af te leiden dat de brief aan
belanghebbende zou zijn verzonden, maar dat niet wil zeggen dat hij ook per definitie
per post werd bezorgd. Om die reden stelt gemachtigde dat de periode dat
vooringenomen is gehandeld jegens belanghebbende dient te duren tot het moment dat de KOT daadwerkelijk (ambtshalve) is stopgezet, te weten 17 juli 2018.
De Commissie overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad van State
is het, indien de geadresseerde stelt dat deze een niet-aangetekend verzonden besluit
niet heeft ontvangen, in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres worden bezorgd,
rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan vooralsnog kan volstaan met het aannemelijk maken van
verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is
voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een
deugdelijke verzendadministratie.
De Commissie overweegt dat uit het door UHT toegestuurde rapport blijkt dat de brief van 9 april 2018 is voorzien van een juiste adressering en verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
Dit rechtvaardigt het vermoeden van bezorging van de brief van 9 april 2018 op het
adres van belanghebbende. Daarom is de Commissie met UHT van oordeel dat
belanghebbende voor toeslagjaar 2018 dient te worden gecompenseerd wegens
vooringenomen handelen door de B/T, gedurende de periode van 23 maart 2018 tot 9
april 2018. De Commissie adviseert UHT de compensatieberekening over deze periode op te nemen in de beslissing op bezwaar.
Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
Gemachtigde stelt voorts dat de besluiten niet voldoen aan het motiveringsbeginsel.
Volgens gemachtigde geeft UHT niet aan waarom belanghebbende niet in aanmerking
komt voor de hardheidsregeling, deze grondslag wordt niet genoemd in het besluit.
De Commissie overweegt dat mede gelet op het advies van de CvW, de schriftelijke
reactie en de toelichting van UHT tijdens de hoorzitting, de Commissie UHT kan volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de besluiten.
De Commissie is van oordeel dat met het indienen van het schriftelijke verweer, de LIC-overzichten en de overige producties de bestreden besluiten voldoende zijn onderbouwd en zorgvuldig tot stand gekomen.
Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie de bezwaren gedeeltelijk gegrond acht, adviseert de Commissie om het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bestaat een recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en hoorzitting) met een wegingsfactor twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
- het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A gegrond
te verklaren conform bovenstaande overwegingen; en - het bezwaarschrift gericht tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DH5 A en UHTDH A ongegrond te verklaren; en
- een proceskostenvergoeding toe te kennen van twee procespunten met elk een
wegingsfactor twee tegen de hoogste vergoeding per procespunt.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter