Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-04754

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 10 december 2021 (UHT-DH5 A en UHT-DC-I A) en 2 februari 2022 (UHT-DC I)

Hoorzitting: 22 december 2023

Overdracht advies aan UHT: 1 maart 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DH5 A en UHT-DC-I A ongegrond te verklaren, het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren, deze beschikking te herroepen, de compensatieberekening aan te passen bij componenten L, M en N en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door voormalig gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen (afwijzing) compensatie kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor de jaren 2010 en 2012 (januari en februari) en een opzet/grove schuld (hierna: O/GS) tegemoetkoming toegekend voor de jaren 2011, 2012 (maart tot en met december), 2013 en 2014.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 5 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2010 tot en met 2014.
  • UHT heeft bij beschikking van 24 februari 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna CvW) heeft op 28 oktober 2021 aan UHT geadviseerd dat er over de jaren 2011, 2012 (maart tot en met december), 2013 en 2014 geen sprake is van vooringenomen handelen of bijzondere omstandigheden, maar wel sprake is van een onterechte O/GS kwalificatie.
  • UHT heeft bij vooraankondiging van 10 december 2021 aan belanghebbende een compensatie toegekend van €25.992,- voor de jaren 2011 en 2012 (januari en februari).
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DH5 A aan belanghebbende geen hardheidstegemoetkoming toegekend voor de jaren 2011, 2012 (maart tot en met december), 2013 en 2014.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC-I A aan belanghebbende geen compensatie toegekend voor de jaren 2011, 2012 (maart tot en met december), 2013 en 2014.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DC I aan belanghebbende een definitieve compensatie toegekend voor de jaren 2010 en 2012 (januari en februari) van €26.052,-.
  • De voormalig gemachtigde heeft bij brieven van 8 maart 2022, ingekomen op 8 maart 2022, tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC I en UHT-DC-I A een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft bij beschikking van 9 mei 2022 (UHT-O OGS B) aan belanghebbende een O/GS tegemoetkoming toegekend van €15.626,-.
  • Gemachtigde heeft bij brieven van 2 februari 2023, ingekomen op 2 februari 2023, tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DH5 A en UHT-DC-I A een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 22 augustus 2023 een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 22 december 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • UHT heeft op 6 februari 2024, daartoe door de Commissie in de gelegenheid gesteld, een aanvullende beschouwing met bijbehorende stukken aan de Commissie toegestuurd.
  • Bij e-mailbericht van 15 februari 2024 heeft gemachtigde op de aanvullende schriftelijke reactie van UHT gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Motivering
Belanghebbende stelt dat de bestreden beschikkingen onvoldoende zijn gemotiveerd omdat de beschikkingen niet inzichtelijk maken waarom aan belanghebbende geen compensatie is toegekend voor de jaren 2011, 2012 (maart t/m december), 2013 en 2014 en omdat belanghebbende haar persoonlijke dossier niet heeft ontvangen. Daarmee is er ook sprake van schending van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 van de Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken, met inbegrip van het bezwaardossier. Dit heeft belanghebbende ook ontvangen. De door de belanghebbende in dit verband ontwikkelde bezwaren treffen dan ook geen doel. De Commissie acht het bezwaar op dit punt daarom ongegrond.

De Commissie is van mening dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer en een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties de bestreden beschikkingen uiteindelijk voldoende zijn onderbouwd en acht het bezwaar op dit onderdeel daarom evenzeer ongegrond.

Toeslagjaar 2009
Gemachtigde heeft tijdens de hoorzitting aangevoerd dat belanghebbende mogelijk aanspraak heeft op compensatie voor het toeslagjaar 2009.

De Commissie heeft goede nota genomen van de ter zitting) gedane toezegging van UHT om de persoonlijk zaakbehandelaar van belanghebbende te verzoeken dit toeslagjaar in herbeoordeling te nemen.

Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen.

Compensatieberekening
Belanghebbende stelt dat de bedragen aan niet terugbetaalde of verrekende KOT (component E) voor zowel jaar 2010 als jaar 2012 onjuist zijn. UHT heeft in de schriftelijke reactie deze bedragen uitgelegd.

De Commissie kan deze uitleg volgen. Ingevolge artikel 2.3, lid 1, onder a van de Wht bestaat de compensatie immers onder andere uit een bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd, vermeerderd met het bedrag van de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering en verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente. Uit het LIC-overzicht volgt dat belanghebbende het teruggevorderde bedrag van €16.316,48 over het jaar 2012 niet heeft voldaan. Omdat het bedrag van de beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT €1.908,- bedraagt, mag het in mindering te brengen bedrag niet hoger zijn dan dit bedrag. De Commissie is van mening dat UHT de compensatie op dit onderdeel op de juiste wijze heeft berekend en acht dit onderdeel van het bezwaar ongegrond.

UHT heeft verder in de schriftelijke reactie aangegeven dat bij de berekening van de rente over gemiste KOT een onjuiste einddatum is gehanteerd. De einddatum moet zijn 2 februari 2022, de dagtekening van de compensatiebeschikking, in plaats van 17 januari 2022. De Commissie acht dit onderdeel van het bezwaar gegrond en adviseert UHT de rente over gemiste KOT en de 1% vergoeding in de compensatieberekening aan te passen. Omdat er sprake is van een gegrond bezwaar zal ook de berekeningsperiode van de vergoeding van immateriële schade door moeten lopen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar.

Ten aanzien van aanvangsdatum van deze berekeningsperiode stelt gemachtigde nog dat die 26 oktober 2011 moet zijn, de dagtekening van de brief waarmee belanghebbende is geïnformeerd over het stopzetten van de KOT over het jaar 2010
UHT onderschrijft deze stelling en zegt toe deze datum aan passen in de beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert ook dit bezwaar gegrond te verklaren.

Afwijzing compensatie jaren 2011, 2012 (maart t/m december), 2013 en 2014
Belanghebbende stelt dat het niet aannemelijk is dat er gedurende de maanden maart tot en met december 2012 geen opvang is afgenomen. De partner van belanghebbende studeerde immers en belanghebbende had een baan. Gewezen wordt in dit verband op de wet kinderopvang (Wko) die een overgangsperiode voor het gehele jaar kent als de ouder heeft gestudeerd. UHT heeft in dit verband gebruik gemaakt van informatie van de kinderopvanginstelling maar het is voor gemachtigde niet duidelijk welke gegevens bij de kinderopvanginstelling zijn opgevraagd en wanneer.

De Commissie wijst er, mede onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij de Wht, op dat het aan de gedupeerde ouder is om aannemelijk te maken dat er recht op compensatie is.

Gemachtigde noch belanghebbende heeft gegevens overgelegd die de stelling onderbouwen dat belanghebbende in de periode van maart tot en met december 2012 gebruik heeft gemaakt van de diensten van een geregistreerde kinderopvanginstelling.

Dat belanghebbende in de relevante periode een baan had en haar partner studeerde, brengt de Commissie gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel.
De Commissie is dan ook van mening dat UHT zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat voor toekenning van een compensatie aan belanghebbende voor de periode van maart tot en met december 2012.

Belanghebbende stelt voorts dat zij ook recht heeft op compensatie voor de jaren 2011, 2012 (maart t/m december), 2013 en 2014 omdat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) bij het terugvorderen van de KOT over deze jaren geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet. UHT voert aan dat de beslagvrije voet niet van toepassing is op de KOT omdat dit geen inkomensvoorziening betreft en dat belanghebbende geen verzoek heeft ingediend om bij de terugvordering rekening te houden met haar betalingscapaciteit.

Belanghebbende stelt dat uit de compensatieberekening en de toelichting daarop, niet blijkt welke bedragen zijn verrekend en terugbetaald. Verder heeft belanghebbende betoogd dat verrekeningen hebben plaatsgevonden met andere toeslagen zonder rekening te houden met de beslagvrije voet. Ook stelt zij dat niet blijkt waar het bedrag bij component B op is gebaseerd.


Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. Een belanghebbende heeft er recht op dat een voor haar belastende beschikking berust op een deugdelijke, begrijpelijke, draagkrachtige motivering. Dat betekent dat in een geval waarin de belanghebbende in bezwaar klaagt over verrekeningen die, mogelijk, in haar nadeel hebben plaats gevonden of over de door haar ervaren onbegrijpelijkheid daarvan, daarop een passende, begrijpelijke, reactie kan lezen in de schriftelijke reactie naar aanleiding van haar bezwaar. Dat klemt temeer in gevallen waarin, zoals hier, belanghebbende stelt dat verrekeningen met andere toeslagen hebben plaatsgevonden waarbij de beslagvrije voet ten aanzien van haar niet is gerespecteerd. Uit een precisering van de motivering zou eventueel kunnen blijken van schade die belanghebbende doet besluiten om ter zake de gang naar de CWS te maken. Indien UHT zich daarbij zou beroepen op één of meer algemeen verbindende voorschriften of op bepaalde beleidsregels, verdient het aanbeveling die voorschriften of die beleidsregels uitdrukkelijk te noemen, zo mogelijk onder vermelding van de vindplaats.

Belanghebbende geeft aan dat zij slachtoffer is van fraude door de bewindvoerder die destijds haar financiën beheerde. UHT stelt dat uit het dossier niet blijkt dat het handelen van de bewindvoerder gevolgen heeft gehad voor de KOT.

De Commissie overweegt dat fraude door derden in sommige gevallen kan worden aangemerkt als een onbillijkheid van overwegende aard die voortkomt uit de hardheid van de toepassing die vóór 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem, indien de KOT is uitbetaald aan een derde. In de LIC-overzichten is te zien dat een deel van de KOT over 2011 en 2014 is uitbetaald aan derden, welke beide gerechtsdeurwaarders betreffen en niet de bewindvoerder. De KOT is voor het overige uitbetaald aan belanghebbende zelf of verrekend met andere toeslagen. De Commissie heeft in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding gevonden om te komen tot het oordeel dat UHT in haar geval had moeten concluderen tot het bestaan van een onbillijkheid van overwegende aard die voortkomt uit de hardheid van de toepassing die vóór 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.

Gemachtigde vraagt op de zitting om uitleg over het niet verstrekken van KOT voor het jaar 2014. UHT heeft aangegeven dat de KOT op 24 juli 2014 door belanghebbende is stopgezet met ingang van 1 januari 2014. Het stuk waaruit deze stopzetting blijkt, is na de hoorzitting nog aan gemachtigde toegestuurd. De Commissie meent dat dit onderwerp voldoende duidelijk is, ook omdat gemachtigde daar in haar e-mailbericht van 15 februari 2024 niet meer op terugkomt.

O/GS tegemoetkoming
Hoewel belanghebbende geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit van 9 mei 2022 (UHT-O OGS B) heeft UHT in haar aanvullende beschouwing aangegeven dat de O/GS-tegemoetkoming is berekend over de beschikking van 26 februari 2014 waarbij de KOT is vastgesteld op € 4.427. Op 27 mei 2014 wordt de KOT herzien en vastgesteld op € 4.397. Gemachtigde heeft naar de mening van UHT dan ook terecht opgemerkt dat dit verschil (€30) ten onrechte niet is meegenomen in de berekening van de O/GS-tegemoetkoming en deze tegemoetkoming zal dan ook in de beslissing op bezwaar worden aangepast. De Commissie adviseert hier uitvoering aan te geven.

Proceskostenvergoeding
UHT stelt zich op het standpunt dat belanghebbende een vergoeding van de proceskosten toekomt. De Commissie ziet geen aanleiding zich daartegen te verzetten en adviseert UHT derhalve om daartoe over te gaan.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren, het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren, deze beschikking te herroepen en om:

  • de compensatieberekening aan te passen bij de componenten L (vergoeding immateriële schade, M (rente over gemiste KOT) en N (1% vergoeding);
  • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter