Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-04710

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 28 januari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A

Ontvangst bezwaarschrift: 8 maart 2022

Hoorzitting: 18 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 5 maart 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren tegen de beschikking van 28 januari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding af te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag van 28 januari 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A).

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij voornoemde beschikking aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat hem over het toeslagjaar 2010 geen compensatie toekomt wegens vooringenomen handelen of hardheid bij de toepassing van het toeslagenstelsel door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T).

Overgangsrecht

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2008 en 2009. Op 19 november 2019 is daar het toeslagjaar 2010 aan toegevoegd.
  • Bij beschikking van 1 maart 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) heeft UHT een forfaitair bedrag van € 30.000 aan belanghebbende uitgekeerd en kenbaar gemaakt dat de situatie van belanghebbende nog niet volledig beoordeeld is.
  • Bij brief van 2 september 2021 (met kenmerk UHT-VC) heeft UHT belanghebbende meegedeeld dat het voorlopig compensatiebedrag over de toeslagjaren 2008 en 2009 € 29.615 bedraagt.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende betreffende het toeslagjaar 2010 op 9 december 2021 aan UHT toegestuurd. CvW heeft – kort samengevat – geoordeeld dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn voor het toeslagjaar 2010.
  • Bij beschikking van 28 januari 2022 (met kenmerk UHT-DC I) is aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 36.464 toegekend over de toeslagjaren 2008 en 2009.
  • Bij beschikking van 28 januari 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A) heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie over het toeslagjaar 2010.
  • Bij brief van 8 maart 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 28 januari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A.
  • UHT heeft op 18 juli 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
  • Op 18 januari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
  • Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft UHT op 19 januari 2024 aanvullende informatie ingediend, waarop gemachtigde bij e-mail van 5 februari 2014 de reactie van belanghebbende heeft ingebracht.
  • De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Aanspraak op compensatie over het toeslagjaar 2010
Belanghebbende stelt in bezwaar dat ten onrechte geen compensatie is toegekend over het toeslagjaar 2010. Hij zou namelijk gebruik hebben gemaakt van kinderopvang en KOT hebben aangevraagd en ontvangen. Belanghebbende wijst daarbij op een verklaring van het gastouderbureau van 19 april 2010.

Niet ter discussie staat dat belanghebbende over het toeslagjaar 2010 twee keer een aanvraag voor KOT heeft ingediend. Deze KOT is echter nooit toegekend, omdat belanghebbende in het telefonisch contact van 19 augustus 2010 bij B/T had aangegeven dat hij geen gebruik heeft gemaakt van betaalde opvang. Gemachtigde heeft dit bij e-mail van 21 oktober 2021 namens belanghebbende aan de persoonlijk zaakbehandelaar van UHT bevestigd.

Het verwerken van deze informatie vindt plaats aan de hand van het reguliere toeslagenproces en geeft als zodanig geen blijk van vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1 Wht. De door belanghebbende overgelegde verklaring van het gastouderbureau maakt die conclusie niet anders. Hieruit valt slechts te herleiden dat belanghebbende per 1 januari 2010 geen gebruik meer wilde maken van de diensten van het gastouderbureau, wat een logisch vervolg lijkt op de brief van het gastouderbureau van 8 december 2009. Daarin is belanghebbende immers geadviseerd om, als hij gebruik van kinderopvang wenste te blijven maken, een ander bureau te zoeken aangezien het gastouderbureau de overeenkomst met belanghebbende per 1 januari 2010 als beëindigd beschouwde.

Dat het betalingsverzoek in de verklaring van het gastouderbureau van 19 april 2010 betrekking zou hebben op de periode na 1 januari 2010 valt nergens uit te herleiden en ligt, gezien deze omstandigheden, niet voor de hand. De Commissie begrijpt daarom dat UHT heeft geconcludeerd dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie op grond van artikel 2.1 Wht.

De Commissie kan UHT ook volgen in het ingenomen standpunt dat het gebruik maken van de diensten van een peuterspeelzaal geen kosten met zich meebrengen waarvoor de regeling voor KOT van toepassing was. In artikel 1.1 lid 2 onder b van de Wet kinderopvang, zoals die gold voor de periode zowel van 1 januari 2010 tot en met 31 juli 2010 als van 1 augustus 2010 tot en met 28 november 2011, wordt de verzorging, opvoeding (en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen) in een peuterspeelzaal niet tot kinderopvang in de zin van deze wet gerekend.

Belanghebbende had daarom geen aanspraak op KOT en voldeed dientengevolge ook niet aan de vereisten van de Wht om in aanmerking voor compensatie te komen. De Commissie acht het bewaar daarom op dit onderdeel ongegrond.

Kosten van gastouders vanaf het toeslagjaar 2010
In bezwaar voert belanghebbende aan dat in de compensatievergoeding ten onrechte geen rekening is gehouden met kosten die hij heeft moeten maken voor de inzet van gastouders vanaf het toeslagjaar 2010.

Zoals hiervoor is overwogen, komt belanghebbende niet in aanmerking voor compensatie wegens vooringenomen handelen of hardheid van B/T over het toeslagjaar 2010. Deze conclusie maakt, indachtig het bepaalde in artikel 2.1 lid 3 Wht, dat belanghebbende evenmin in aanmerking komt voor de vergoeding van kosten van gastouderopvang in de vorm van aanvullende (werkelijke) schade.

De Commissie wijst belanghebbende er volledigheidshalve op dat hem bij beschikking van 28 januari 2022 met kenmerk UHT-DC I over de toeslagjaren 2008 en 2009 wel compensatie is toegekend. Mogelijk kan dat een aanknopingspunt bieden voor belanghebbende om een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade in te dienen bij UHT. UHT kan dat verzoek ter advisering voorleggen aan de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). Dit valt echter buiten het kader van onderhavige procedure. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit onderdeel ongegrond.

Proceskostenvergoeding
Belanghebbende heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de gemaakte kosten van rechtsbijstand in onderhavige procedure. Nu de bezwaren tegen de bestreden besluiten ongegrond zijn en niet leiden tot herroeping van deze besluiten, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht niet in aanmerking voor de toekenning van een proceskostenvergoeding.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om de bezwaren, gericht tegen de
beschikking van 28 januari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, ongegrond te verklaren en
het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter