BAC 2022-04644
Publicatiedatum 26-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 21 februari 2022 met kenmerken UHT-DH5 A, UHT-DC I en UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 1 maart 2022
Hoorzitting: 30 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 29 februari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar in de onderhavige zaak (gedeeltelijk) gegrond te verklaren, het bestreden besluit UHT-DC I op onderdelen te herroepen en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. De Commissie adviseert de overige besluiten ongewijzigd in stand te laten. Tevens adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding van de proceskosten wat betreft het bezwaarschrift tegen UHT-DC I toe te wijzen.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften van 1 maart 2022 zijn gericht tegen de door UHT genomen Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 21 februari 2022 (met kenmerk UHT-DH5 A), alsmede tegen de Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 21 februari 2022 (met kenmerk UHT-DC I) en de Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 21 februari 2022 (met kenmerk UHT-DC-I A).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij beschikkingen van 21 februari 2022 met kenmerk UHT-DH5 A en UHT-DC-I A geen tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2009 en 2010 toegekend. Bij beschikking van 21 februari met kenmerk UHT-DC I is met toepassing van de Compensatieregeling voor de toeslagjaren 2011 tot en met 2013 aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 82.050 toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (‘Wht’) in werking getreden. Op grond van artikel 9.2 en artikel 8.6 Wht worden de in dit geval bestreden beschikkingen geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 1 april 2021 telefonisch een herbeoordelingsverzoek ingediend voor de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2007 tot en met 2013. Na overleg met belanghebbende zijn de toeslagjaren 2007 en 2008 niet meegenomen, omdat in die toeslagjaren geen kinderopvangtoeslagactiviteit heeft plaatsgevonden.
- Bij brief van 14 april 2021 heeft UHT belanghebbende laten weten dat het verzoek tot herbeoordeling in goede orde is ontvangen.
- Bij beschikking van 23 juni 2021 (kenmerk UHT-B DMB2) heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op basis van de eerste toets het forfaitaire bedrag van € 30.000 uitbetaald krijgt.
- De beoordeling van de compensatie van KOT over de toeslagjaren 2009 tot en met 2013 is opgenomen in het UHT Informatie- en beoordelingsformulier van 1 november 2021.
- De voorlopige zienswijze van UHT is voorgelegd aan de Commissie van Wijzen (hierna: CvW). CvW heeft op 18 november 2021 geoordeeld dat jegens belanghebbende over de jaren 2009 en 2010 de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene Wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna Awir) en de hardheidscompensatie van artikel 49 van Awir (artikel 2.1 Wht) niet van toepassing zijn. Voor de toeslagjaren 2011 tot en met 2013 is de compensatieregeling wel van toepassing.
- Bij beschikking met kenmerk UHT-VC I van 7 december 2021 heeft UHT belanghebbende naast de reeds uitgekeerde € 30.000 een voorlopige compensatie van € 51.098 (in totaal € 81.098) toegekend.
- Bij beschikkingen van 21 februari 2022 met kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2009 en 2010.
- Bij beschikking van 21 februari 2022 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT beslist dat belanghebbende recht heeft op een definitief compensatiebedrag van € 82.050 voor de jaren 2011 tot en met 2013. Omdat het definitieve bedrag hoger is dan het reeds toegekende voorlopige compensatiebedrag van € 81.098, krijgt belanghebbende een aanvullend bedrag van € 952.
- Gemachtigde heeft op 1 maart 2022 twee bezwaarschriften ingediend tegen de beschikkingen van 21 februari 2022 met kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC I, welke op 1 maart 2022 door UHT zijn ontvangen. Tijdens de hoorzitting is komen vast te staan dat het bezwaar zich tevens richt tegen de beschikking van 21 februari 2022 met kenmerk UHT-DC-I A.
- Bij brief van 16 maart 2022 heeft UHT de ontvangst van de namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften bevestigd.
- Bij brief van 13 juni 2023 heeft gemachtigde UHT in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren.
- Op 8 augustus 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften van belanghebbende.
- Bij e-mailbericht van 31 oktober 2023 heeft de Commissie aan gemachtigde het schriftelijk verweer van UHT en het dossier van belanghebbende doen toekomen.
- Op 30 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- De Commissie heeft de bezwaren behandeld en dit advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaren ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie over de toeslagjaren 2009 en 2010 af te wijzen. Daarnaast is in geschil of het compensatiebedrag over de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 juist is vastgesteld. Dienaangaande overweegt de Commissie het volgende.
Afwijzing compensatie toeslagjaren 2009 en 2010
Gemachtigde heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen ten aanzien van de afwijzing van compensatie over de toeslagjaren 2009 en 2010. Gemachtigde stelt dat belanghebbende ook voor de toeslagjaren 2009 en 2010 voor compensatie in aanmerking komt. UHT heeft geoordeeld dat belanghebbende voor deze jaren niet in aanmerking komt voor compensatie. Om voor compensatie in aanmerking te komen, dient sprake te zijn van institutioneel vooringenomen handelen of hardheid door B/T.
Toeslagjaar 2009
UHT heeft nader toegelicht dat de wijzigingen in de KOT over het toeslagjaar 2009 het gevolg zijn geweest van wijzigingen in de opgegeven uren kinderopvang en een wijziging in het toetsingsinkomen. Door de verhoging van het aantal afgenomen uren kinderopvang en de verlaging van het toetsingsinkomen heeft in dit toeslagjaar een opwaartse bijstelling van KOT plaatsgevonden. Over het toeslagjaar 2009 heeft met betrekking tot KOT geen neerwaartse bijstelling of terugvordering plaatsgevonden.
De Commissie volgt UHT in haar standpunt dat op basis hiervan over toeslagjaar 2009 geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen door B/T. Tevens heeft belanghebbende voor dit toeslagjaar geen aanspraak op compensatie op grond van de hardheidsregeling.
Toeslagjaar 2010
Over het toeslagjaar 2010 hebben opwaartse en neerwaartse bijstellingen plaatsgevonden door een maandelijkse bijdrage van de gemeente in de kosten van de kinderopvang en een wijziging in het toetsingsinkomen. Tegen het verlagen van de KOT heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Hoewel de hoogte van de KOT in eerste instantie ongewijzigd bleef, is de KOT op basis van de overgelegde stukken alsnog herzien en hoger vastgesteld. De KOT werd direct overgemaakt aan de kinderopvanginstelling. Over het toeslagjaar 2010 is geen sprake geweest van terugvorderingen van bedragen bij belanghebbende.
Ter zitting heeft gemachtigde aangevoerd dat onduidelijkheid bestaat over het bedrag dat belanghebbende in toeslagjaar 2010 heeft teruggekregen. UHT heeft uitgelegd dat uit het LIC-overzicht van toeslagjaar 2010 blijkt dat dit bedrag destijds is verrekend met een terugvordering die nog openstond.
UHT volgt het oordeel van de Commissie van Wijzen dat hoewel het pas meer dan een jaar later corrigeren van de KOT onzorgvuldig is, niet in strijd is gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, nu de correcties niet hebben geleid tot terugvorderingen bij belanghebbende. Dit heeft tot gevolg dat geen sprake is van vooringenomen handelen door B/T over het toeslagjaar 2010.
De bijstellingen voor de desbetreffende toeslagjaren hebben plaatsgevonden conform de door de kinderopvanginstelling of belanghebbende opgestuurde informatie en zijn te duiden als reguliere correcties. De Commissie heeft op basis van alle schriftelijke informatie en hetgeen ter zitting is verklaard geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van het standpunt dat in deze toeslagjaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte kwalificatie opzet/ grove schuld (O/GS). Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT op basis van deze gegevens mogen concluderen dat sprake is van verwerking van gegevens conform de geldende wet- en regelgeving. De Commissie adviseert UHT om de bezwaren op dit punt ongegrond te verklaren.
Compensatieberekening
Belanghebbende stelt dat de hoogte van het compensatiebedrag over de toeslagjaren 2011 tot en met 2013 niet juist is vastgesteld. In haar schriftelijk verweer zet UHT per component uiteen hoe de compensatieberekening is opgebouwd.
Volgens UHT zijn de componenten a t/m k correct vastgesteld in de compensatieberekening. UHT onderbouwt dit in haar schriftelijk verweer met bijbehorende producties. De compensatieberekening is gebaseerd op de juiste voorschotbeschikkingen van de toeslagjaren 2012 en 2013. Hoewel voor het toeslagjaar 2011 is uitgegaan van een verkeerde voorschotbeschikking, blijft de berekening in stand omdat dit tot een hoger compensatiebedrag leidt in het voordeel van belanghebbende. De Commissie volgt UHT in haar standpunt dat de componenten a tot en met k correct zijn vastgesteld in de compensatieberekening.
Rentevergoeding over de gemiste KOT
UHT heeft aangegeven dat bij de berekening van de rentevergoeding over de gemiste KOT is uitgegaan van een onjuiste einddatum, namelijk 14 februari 2022. De einddatum moet de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking zijn, namelijk 21 februari 2022. UHT heeft aangegeven dat het bezwaar op basis hiervan gegrond is en dat de compensatieberekening op dit punt zal worden aangepast.
Vergoeding voor immateriële schade
Met UHT constateert de Commissie dat de einddatum van de berekening van de vergoeding voor immateriële schade ten onrechte is gesteld op 14 februari 2022, in plaats van op 21 februari 2022. Dit maakt op zich geen verschil in de hoogte van de forfaitaire schadevergoeding die wordt toegekend voor de immateriële schade. Omdat het bezwaar door het gebruik van de verkeerde einddatum bij de berekening van de rentevergoeding over de gemiste KOT gegrond is, zal de einddatum van de berekening van de vergoeding voor immateriële schadevergoeding echter doorlopen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
Volledigheidshalve merkt de Commissie op dat, voor zover belanghebbende heeft betoogd dat zij door het vooringenomen handelen van B/T meer schade heeft geleden dan het bedrag dat ter zake in de berekening over toeslagjaren 2011 tot en met 2013 is opgenomen, belanghebbende zich kan richten tot de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). De Commissie heeft van gemachtigde ter zitting begrepen dat een daartoe strekkend verzoek al bij CWS is ingediend.
1% vergoeding
De Commissie constateert dat de (gedeeltelijke) gegrondbevinding van het bezwaar ook zal behoren te leiden tot aanpassing van de aanvullende vaste vergoeding van 1%. De Commissie adviseert UHT dit mee te nemen in de aangepaste compensatieberekening.
Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie, overeenkomstig het standpunt van UHT, zal adviseren het bezwaarschrift tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren en het bestreden besluit te herroepen, adviseert zij UHT ook om over te gaan tot vergoeding van proceskosten. Aangezien het bezwaar tegen de besluiten met kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC-I A ongegrond is, komt belanghebbende voor dit bezwaar niet voor een proceskostenvergoeding in aanmerking.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT om het bezwaar tegen de besluiten met
kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC-I A ongegrond te verklaren en de bestreden besluiten in stand te laten en het bezwaar tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren ten aanzien van de gemiste rente en alle ingevolge de Wht daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies en daarbij de einddatum van de vergoeding voor de immateriële schade vast te stellen op de datum van de beslissing op bezwaar. Tot slot adviseert de Commissie een proceskostenvergoeding toe te wijzen ten aanzien van het bezwaarschrift gericht tegen het bestreden besluit met kenmerk UHT-DC I.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter