BAC 2022-04626
Publicatiedatum 26-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 17 november 2021 met kenmerk UHT DC I
Hoorzitting: n.v.t.
Overdracht advies aan UHT: 15 mei 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende
bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking
compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerk UHT-DC I.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 9.184,- voor het
jaar 2007.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 10 december 2019 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2007 tot en met 2013.
- UHT heeft bij beschikking van 8 september 2021 met kenmerk UHT-VC I aan
belanghebbende medegedeeld dat hij in aanmerking komt voor een betaling van
€30.000,-. - UHT heeft bij de bestreden beschikking aan belanghebbende een compensatie
toegekend voor toeslagjaar 2007 voor een bedrag van € 9.184,-. Er volgt geen
nabetaling omdat dit bedrag de reeds uitbetaalde € 30.000,- niet overstijgt. - Gemachtigde heeft bij brief van 10 februari 2022, ingekomen op 14 februari 2022, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
- Gemachtigde heeft bij brieven van 9 november 2022 en 15 maart 2024, het
bezwaarschrift aangevuld. - UHT heeft op 15 januari 2024 en 26 maart 2024 schriftelijk gereageerd op het
bezwaarschrift. - Gemachtigde heeft bij brief van 14 april 2024, het bezwaarschrift nogmaals
aangevuld. - De Commissie heeft het bezwaarschrift behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De bezwaargronden zien uitsluitend toe op toeslagjaar 2007. De Commissie ziet zich
daarom gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor toeslagjaar 2007 op de juiste wijze heeft berekend.
Verrekening binnen de wettelijke termijn van zes weken
Belanghebbende stelt dat mogelijk sprake is geweest van een verrekening die binnen een termijn van zes weken heeft plaatsgevonden (in strijd met artikel 30 lid 3 Awir),
waarvoor hij dient te worden gecompenseerd. UHT stelt onder verwijzing naar het
overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) dat er over het toeslagjaar
2007 geen verrekeningen met andere toeslagen hebben plaatsgevonden. Nu de
Commissie UHT daarin kan volgen en ook overigens geen aanknopingspunten ziet om
desondanks aan te nemen dat verrekening heeft plaatsgevonden, treft dit onderdeel van het bezwaar om die reden al geen doel.
Het bedrag dat belanghebbende eerder moest terugbetalen of niet heeft gekregen (component c)
Belanghebbende stelt dat niet duidelijk is hoe het bedrag dat hij ten aanzien van
toeslagjaar 2007 heeft moeten terugbetalen of niet heeft gekregen (zoals is opgenomen onder component c van de compensatieberekening) is opgebouwd, en of dit bedrag invorderingskosten en rente bevat. In de schriftelijke reactie heeft UHT hierop de compensatieberekening toegelicht.
De Commissie begrijpt het standpunt van belanghebbende zo, dat er volgens hem sprake is van een motiveringsgebrek. Op grond van het schriftelijke verweer, de uitgebreide uitleg met behulp van het LIC-overzicht en de overige producties, stelt de Commissie echter vast dat de compensatieberekening voldoende is onderbouwd. Voor zover het bestreden besluit een gebrek in de motivering bevatte, heeft UHT dat hiermee hersteld. Uit de stukken volgt immers genoegzaam dat er een totaalbedrag van € 4.123,- is teruggevorderd, en dat er geen invorderingskosten of rente in rekening zijn gebracht. Hieruit volgt dat dit onderdeel van de compensatieberekening op de juiste wijze is vastgesteld. Het bezwaar treft geen doel.
Vergoeding juridische hulp (component k)
Belanghebbende betoogt dat de vergoeding voor juridische hulp niet juist is vastgesteld. Bij het indienen van bezwaar tegen de KOT-beschikking van 2007 heeft belanghebbende namelijk gebruik gemaakt van juridische hulp via zijn rechtsbijstandsverzekeraar, zo blijkt volgens hem uit de formuleringen van het bezwaarschrift. Zijn beroepsschrift is ingediend door een advocaat.
UHT heeft hierop toegelicht dat er een vergoeding is toegekend voor het indienen van het beroepschrift van 1 punt met wegingsfactor 2, tegen een tarief per factor van € 748,-. De totale vergoeding is daarmee vastgesteld op € 1.496,-, wat overeenkomt met het bedrag onder component k van de compensatieberekening.
De Commissie constateert in aanvulling hierop dat het bezwaarschrift tegen de KOT-beschikking van 2007 is ondertekend door belanghebbende. Hij heeft bij dit bezwaar
gebruik gemaakt van een standaardformulier, waarin bovendien geen bezwaargronden zijn opgenomen. Het is mede daarom niet aannemelijk geworden dat belanghebbende hierbij professionele juridische bijstand heeft gehad. De andersluidende stelling van belanghebbende is bovendien niet nader onderbouwd. De Commissie ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de vergoeding die UHT heeft toegekend, namelijk alleen voor de beroepsfase. Het bezwaar treft geen doel.
Vergoeding voor immateriële schade (component l)
Belanghebbende betoogt dat er reden is om de vergoeding voor immateriële schade
hoger vast te stellen. De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade dient te worden berekend vanaf het moment van de eerste stopzetting van de KOT tot het moment van beslissing op bezwaar. Daarnaast vindt belanghebbende de maximering van het bedrag tot € 4.123,- niet passend: de hoogte van het bedrag aan KOT in het jaar dat een fout is gemaakt zegt niets over de immateriële schade. UHT heeft hierop toegelicht dat er in de bestreden beschikking is uitgegaan van een foutieve start- en einddatum, namelijk 27 april 2009 en 16 november 2021 in plaats van respectievelijk 12 mei 2009 en 17 november 2021. Dit heeft echter geen gevolgen voor de compensatie van belanghebbende, omdat de foutieve data niet tot een lagere vergoeding hebben geleid.
De Commissie volgt UHT in deze niet namens belanghebbende bestreden uitleg. Het
hanteren van de data 12 mei 2009 en 17 november 2021 zou niet leiden tot een hoger
aantal verstreken halve jaren dan het aantal halve jaren dat gehanteerd is voor het
berekenen van de vergoeding. Alleen al om deze reden kan de stelling van
belanghebbende niet worden gevolgd. Daar komt bij dat de vergoeding voor immateriële schade in overeenstemming met artikel 2.3 lid 4 Wht gemaximeerd is op het bedrag dat belanghebbende eerder moest terugbetalen of niet heeft gekregen (component c).
Hieruit volgt dat een aanpassing van het tijdvak nooit tot een hogere vergoeding zou
kunnen leiden dan nu aan belanghebbende is toegekend.
Gezien het voorgaande stelt de Commissie vast dat de vergoeding voor immateriële
schade juist is berekend. De Wht biedt geen ruimte om een hogere forfaitaire vergoeding toe te kennen. Het bezwaar treft geen doel.
Wellicht ten overvloede merkt de Commissie nog op dat deze bezwaarschriftprocedure
alleen betrekking heeft op de toekenning van de forfaitair bepaalde vergoeding en niet op de vergoeding van werkelijke schade. Als belanghebbende meent dat hij meer
immateriële schade heeft geleden dan forfaitair is vergoed, dient hij daarvoor een
verzoek in te dienen voor vergoeding van aanvullende werkelijke schade zoals
omschreven in artikel 2.1 lid 3 Wht. Dit kan online via www.werkelijkeschade.nl.
Proceskostenvergoeding
Het bezwaar is naar opvatting van de Commissie ongegrond. Er is geen aanleiding voor
herroeping van het bij bezwaar bestreden besluit. De Commissie ziet, gelet op het
bepaalde in artikel 7:15 lid 2 Awb, geen aanleiding om UHT te adviseren een
proceskostenvergoeding toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren en om
geen proceskostenvergoeding voor deze bezwaarprocedure toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter