Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-04491

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit:15 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU

Ontvangst bezwaarschrift: 30 december 2021

Overdracht advies aan UHT: 31 januari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie om de integrale beoordeling van de compensatie in gang te zetten en daarin met name aandacht te besteden aan de gang van zaken rondom de nihilstelling van KOT in 2010.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Beschikking lichte toets € 30.000 van 15 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU.

Deze beschikking is gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag van 31 mei 2021,
(Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij brief van 28 december 2021, ontvangen op 30 december 2021, heeft gemachtigde een bezwaarschrift ingediend. Op 6 juni 2022 heeft gemachtigde de
    gronden van het bezwaar aangevuld.
  • Bij beschikking van 15 februari 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij
    (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000.
  • Op 17 januari 2023 heeft UHT hier schriftelijk op gereageerd.
  • Op 29 augustus 2023 heeft belanghebbende schriftelijk aan de Commissie laten weten dat er geen behoefte is aan het houden van een hoorzitting.
  • Met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Commissie afgezien van het horen van
    belanghebbende.
  • In haar vergadering van 25 oktober 2023 heeft de Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], het bezwaarschrift behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van bezwaarde om compensatie of
tegemoetkoming vooralsnog af te wijzen.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft het kabinet eind 2020
aanvullende maatregelen genomen met als doel ouders sneller recht te kunnen doen.

Eén van die maatregelen betreft het uitkeren van een forfaitair bedrag van € 30.000 aan alle gedupeerde ouders die een verzoek voor herstel hebben ingediend, indien het
verzoek wordt gehonoreerd (artikel 2. 7 Wht).

Voor het beoordelen van de vraag of een ouder in aanmerking komt voor toekenning van het bedrag van € 30.000 is voorzien in het uitvoeren van een zogenaamde eerste (of lichte) toets. Na deze eerste toets volgt een integrale beoordeling op grond van de Wht.

De Commissie meent dat uit de schriftelijke reactie volgt dat UHT na het uitvoeren van de eerste toets heeft mogen oordelen dat zij geen reden zag om tot uitkering van
€ 30.000 aan belanghebbende over te gaan. Immers, over de toeslagjaren 2009, 2011 en 2012 en van 2016 tot en met 2019 is de KOT weliswaar diverse keren bijgesteld, maar is dit vanwege wijzigingen in het aantal opvanguren en het toetsingsinkomen, alsmede stopzetting van de KOT door belanghebbende geweest. De wijzigingen in toegekende KOT zijn in deze jaren derhalve in ieder geval op het eerste gezicht verklaarbaar.

Ten aanzien van toeslagjaar 2010 overweegt de Commissie als volgt. Belanghebbende
heeft, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, voor de maanden april en mei geen
jaaropgaaf overgelegd, dan wel andere stukken van de kinderopvanginstelling (hierna:
KOi) waaruit blijkt dat zij zelf kosten voor opvang heeft gemaakt. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) hierdoor onvoldoende gegevens had om vast te stellen of belanghebbende recht had op KOT, is deze bij beschikking van 16 oktober 2013 op nihil gesteld en is het voorschot ter hoogte van € 1.242 teruggevorderd. Deze beslissing is in bezwaar en beroep in stand gebleven.

Gelet op het voorgaande constateert de Commissie allereerst dat de terugvordering het bedrag van € 1.500 niet overstijgt, waardoor belanghebbende geen beroep op
compensatie in het kader van de hardheidsregeling toekomt. Dit laat echter onverlet dat er mogelijkerwijs sprake is van institutioneel vooringenomen handelen dat tot de
terugvordering leidde. Reeds ten tijde van de nihilstelling verkeerde de KOI waar
belanghebbende opvang afnam in staat van faillissement, hetgeen daaraan voorafgaand ook aan de B/T is meegedeeld. Belanghebbende was derhalve simpelweg niet in staat om de jaaropgaaf te verstrekken, en verkeert nog altijd in bewijsnood. Omdat de B/T de KOT desondanks op nihil heeft gesteld en tot terugvordering is overgegaan, valt niet uit te sluiten dat er sprake is geweest van vooringenomenheid.

De Commissie adviseert UHT derhalve om bij de integrale beoordeling de gang van zaken rondom de nihilstelling in 2010 nader te onderzoeken, met name ten aanzien van het faillissement van de KOi en de daaruit voortvloeiende bewijsnood bij belanghebbende. Heeft de B/T bijvoorbeeld zelf nog onderzoek ingesteld bij de KOI om belanghebbende in haar bewijsnood tegemoet te komen?

Voor zover een grondigere bestudering tot de conclusie leidt dat belanghebbende toch als gedupeerde kan worden aangemerkt, hetgeen op voorhand niet kan worden uitgesloten, dan kan alsnog worden overgegaan tot compensatie. Dit zal dan evenwel in het kader van de integrale beoordeling zijn. Dit heeft derhalve geen gevolgen voor het besluit waartegen in onderhavige procedure in bezwaar is gekomen.

Het vorenstaande brengt mee dat de Commissie UHT zal adviseren het bezwaar ongegrond te verklaren. Met vorenstaande beoordeling geeft de Commissie geen voorschot op de integrale beoordeling die nog zal plaatsvinden, los van het
bezwaarschrift dat is ingediend tegen het besluit volgend op de eerste toets.

De Commissie adviseert UHT tot slot om het ertoe te leiden dat de integrale beoordeling in gang wordt gezet.

Conclusie

Samenvattend concludeert de Commissie dat UHT blijkens alle ter zake overgelegde
stukken een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de eerste toets en adviseert de Commissie UHT:

  • om het bezwaar ongegrond te verklaren;
  • om in het besluit op bezwaar aan belanghebbende duidelijk te maken dat de beslissing op bezwaar alleen betrekking heeft op de toekenning van een standaardvergoeding op grond van de eerste toets en niet al mede een integrale beoordeling bevat;
  • in de integrale beoordeling met name aandacht te besteden aan de gang van zaken
    rondom de nihilstelling in 2010.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter